Altijd maar geprobeerd. Altijd maar mislukt.  ’t Doet er niet toe. Probeer opnieuw.  Misluk opnieuw.  Misluk beter.

 

Ever tried.  Ever failed.  No matter.  Try again.  Fail again. Fail better.

 

De voorbije dagen heb ik er dikwijls moeten aan denken, aan dit zinnetje van Samuel Becket, held van het absurdisme.

Hoe het komt weet ik niet, maar er zijn een paar dingen die mij altijd al geweldig geïntrigeerd hebben. Dat heeft meestal te maken met een soort schoonheid, die het resultaat is van vakmanschap en kunde.  Ik heb een immense bewondering voor mensen die iets kúnnen, die technisch vaardig zijn, of met hun handen iets tot stand brengen.  Gedreven mensen die hun passie omzetten in ambachtelijke schoonheid. Kalligraferen, saxofoon spelen, meditatief boogschieten, het fascineert me.  Ik zou willen dat ik het kon.  Maar willen is niet meteen ook kunnen.  Neem nu letterbeeldhouwen. Indrukwekkend.  Letters in steen.  Wie schrijft, die blijft.  Zelf je eigen grafschrift uithakken, heerlijk. Maar dan mag ik niet te lang meer wachten om eraan te beginnen, want de kans is zeer groot dat ik het hakkersvak maar onder de knie zal krijgen tegen de tijd dat ik doodga.

 

Met een mengeling van nieuwsgierigheid, twijfel en koppigheid heb ik me dan maar ingeschreven voor een initiatiecursus letterbeeldhouwen. Kort en krachtig: ik heb afgezien. De steen is overeind gebleven, die gaf geen krimp.  Mijn ego daarentegen werd zwaar op de proef gesteld. Natuurlijk, ik had het boekje Zen in de kunst van het boogschieten gelezen en Zen en de kunst van het motoronderhoud wel twee keer. Staande voor je nukkige leisteen van 40 bij 40 heb je daar niet veel aan. Alle wijze lessen zijn plots loze praatjes geworden. Wat lijkt er makkelijker dan een recht lijntje kappen van ocharmen vier centimeter lang? Ik ken het antwoord: álles is makkelijker! Een eenvoudige letter „ I ” ziet er bij mij uit als een kromme, wanstaltige snijboon.  Ieder keer dat ik de beitel ter hand neem, ontstaat er op de steen een open wonde.  Ik doop mijn steen al na de eerste dag meteen tot Steen des Aanstoots. Niemand lacht. Ik hak verder in mijn ego.  De schilfers spatten eraf.  Soms.

 

Had ik het niet vooraf allemaal kunnen weten? Ik had toch ook het relaas van Fabienne Verbier gelezen, die als twintigjarig meisje naar China was getrokken om de geheimen van de penseelkunst te doorgronden?  Gruwelijke toestanden, het kind is door de hel gegaan.

Net als ik, nu ja, door het voorgeborchte dan. Ik probeerde, en ik mislukte.  Ik probeerde opnieuw, en ik mislukte opnieuw. Mijn pink deed pijn van de genadeloze beitel die ik in bedwang moest houden.  Mijn pink werd gevoelloos, mijn beitel werd bot.  De moed zonk me in de schoenen.  Waar waren nu de weldaden val al mijn ge-zen?  Kalm en evenwichtig. Mijn ikje werd zwaar op de proef gesteld.  Ik deed alles wat boeddhistisch gesproken voor geen cent deugde. Het domste wat je in zulke gevallen doen kunt is vergelijken.  De man naast mij hakte vrolijk de ene prachtletter na de andere.  De dame achter mij klungelde een tijdje, maar ging daarna vrolijk vorderend vooruit.  Enfin, dat dacht ik. 

Het allerdomste wat je kunt doen is je vastpinnen op je verlangen naar resultaat.  Ineens was het allemaal weg, waar ik in mijn lekenbestaan zo fel en overtuigd achter sta: het niet verwachten , het niet-doen, de  wu-wei.  De weg is de verlichting. Zeggen ze!  Iedereen is al verlicht. Zeggen ze!  Zodra je vertrokken bent op het Pad, ben je al aangekomen.  Mooi, zeer mooi, maar ik was het allemaal kwijt.  Uiterlijk bleef ik  kalm - althans dat denk ik - maar binnenin mij woedden er egostormpjes: wat sta ik hier te doen?  Ik leer het nooit!  Dit is niets voor mij! 

En nu?  Hoe nu verder? Komt het met mij nog ooit goed als letterkapper?  Ik vrees er een beetje voor. Ik heb mezelf beloofd nog een half jaar met de moed der wanhoop dagelijks te oefenen.  Is dat moedig, of gewoon maar koppig?

Tot voor een week wist ik niets van letterbeeldhouwen en dacht ik dat ik een klein beetje van mezelf afwist. Nu weet ik iets van stenen, beitels en kappen, maar des te minder ken ik mezelf. Laat dat de oogst zijn van vijf dagen gehak. Mijn diepste ik, mijn ware zelf, het zit kennelijk heel ver.  Of heb ik gewoonweg heel die week de verkeerde bril opgezet?  De  vertrouwde bril, die ik nog liggen had: van oordelen, concurreren, bang en/of woedend zijn.

Vanaf vandaag is mijn koan er een van steen. Of ga ik morgen leren boogschieten?