Twee


Bij de beek onder de bomen ontdek ik de sporen van de os.

Welke weg is hij door het lichte gras gegaan?

Hoe ver de os ook verwijderd mag zijn,

Zijn neus reikt tot de verste verten

En er is niets dat hem verbergen kan.

 

Op het eerste gezicht een duister stukje poëzie. Ik zit mijmerend bij de beek, in de schaduw van de bomen. Hoe ben ik hier beland? Waar wil ik verder naar toe? Het water stroomt verder, de bomen staan roerloos. Ik zit en kijk, zonder te zien. In rust, of rusteloos. Gemijmer wordt gepieker, ook dat hoort bij de meditatie. Wat hebben al die jaren zen mij tot nu toe opgeleverd? Ben ik er de os beter door gaan leren kennen? Zeker niet, daar ben ik nog niet eens aan toe, ik heb hem nog niet eens gezien! Hooguit is het mij gegeven af een toe een spoor van hem te ontwaren. Ik weet dat mijn ware zelf er is, maar dat weet ik onrechtstreeks, doordat ik sporen meen te zien van mijn oorspronkelijk gezicht, van de Wijsheid voorbij alle wijsheid. Die sporen, ze helpen me, maar brengen me tegelijk in verwarring, want een pad voor me uitstippelen doen ze niet. Niemand kan dat voor me, ni Dieu, ni maître, ik moet het zelf doen, gaande de weg, die mijn weg zal blijken te zijn. Achteraf. Als ik de tekenen zien wil, zal ik vroeg of laat eeuwige sporen zien van een pad voorbij ruimte en tijd, NIET van een heilspad dat ik maar te volgen heb om mijn einddoel (van geluk en vrede?) te bereiken. Deze sporen (alles wat ik leer in de ontmoetingen door zen) leiden me tot mezelf, tot mijn ware zelf (Bron, Grondeloze Oergrond, Oorspronkelijk Gezicht, God… vul zelf maar in naar eigen poëtisch vermogen (1). Op voorwaarde dat ik ze onder ogen wil en durf zien, want

 

Als je de Weg [lees:de sporen] niet ziet, zie je die ook niet als je hem gaat. (2)

 

Zelfs al zit ik op het goede spoor, als ik het niet zien wil, zal het me niet helpen. Wat baten immers kaars en bril…..?

 

Als je de Weg [lees:de sporen] gaat, is hij noch nabij, noch veraf. (2)

 

De Weg, de sporen, de os, ze zijn er altijd, niet dichtbij, maar ook niet veraf, niet vandaag, gisteren of morgen. Ik kan nooit zeggen: ik ben er geraakt, en evenmin : wat duurt de weg nog lang. De weg die ik ga is “eeuwig”, dat wil zeggen tijdloze grond van mijn bestaan. Ik noem hem het liefst Tao, de Weg die nu eenmaal de weg is die we volgen, als de natuurlijke gang der dingen waartegen we ons niet mogen verzetten. Tegenspartelen helpt niet.

 

Als je de Weg uit het oog verliest, zie je meteen bergen en rivieren die in de weg staan. (2)

 

De Tao negeren, hem naar je hand willen zetten, zorgt ervoor dat je te pletter loopt op bergen en verdrinkt in rivieren. Tijdverlies. Voor wie verlicht wil worden, geldt de aanmaning: Verspil geen tijd!

 

Vol respect zeg ik tot hen die verlicht willen worden: of het nu overdag is of ’s nachts, verspil geen tijd ! (2)

 

Blijf niet ronddraaien in je hersenspinsels, blijf je niet afvragen waar je os vandaan komt, hoe het zover is kunnen komen, wat de oorzaak is van geluk en ongeluk. Geluk én ongeluk zijn allebei sporen van de os, maar welke weg je os precies door het lichte gras gegaan is, kom je nooit te weten. Analyse en interpretatie van hoe we geworden zijn wie we zijn kunnen therapeutisch interessant en zinvol zijn, maar gaan voorbij aan de noodzaak vooral niet te vergeten hier en nu te doen wat moet gedaan worden, zonder tijd te verspillen.

 

Alles is spoor van de os, iedere ontmoeting, iedere nederlaag of succes. Tot de verste verten reikt zijn neus, niets laat zijn sporen verborgen. Helaas, hoe vaak zijn wij niet ziende blind.

___________

(1) De grootste omzichtigheid blijft geboden met dit soort loze woorden met hoofdletter! Ze wekken algauw de indruk dat ze verwijzen naar iets concreets, dat buiten ons bestaat en dat we vatten kunnen, gebruiken en misbruiken om er onze eigen ontgoochelingen mee te lijf te gaan. In werkelijkheid gaat het slechts om woorden die onze onmacht uitdrukken om aan te geven waar we naar verlangen: dat er een onderliggende werkelijkheid is die alles wat bestaat heeft mogelijk gemaakt en mogelijk maakt. Een scheppend principe. In feite zijn we zelf (in) die Leegte.

(2) De identiteit van veelheid en eenheid. (Tsóu-Fung-Ch’i van Shih-t’ou His Ch’ien, of Sandokai van Sekito Kisen.

zie soetra’s op:http://www.mahakarunachan.be/wp-content/uploads/2010/12/05-Identiteit-veelheid-eenheid.pdf