Tien

 

Als een zwerver naar de markt, met modder en stof overdekt -

stralende ogen, een brede glimlach.

Er is geen behoefte aan wonderen

en magische krachten der Goden.

Een ontbladerde boom, die hij aanraakt, staat terstond in volle bloei.

 

De charme van zen ligt ongetwijfeld in zijn ontwapenende nuchterheid. Zen is hard, niet voor watjes, zen geeft je vaak een klap in je gezicht. Zodra je de neiging voelt om zelfgenoegzaam te gaan zweven, word je genadeloos weer met beide voetjes op de grond gedwongen. Geen tijd voor hoogdravende, pseudo-mystieke hersenspinsels, er is werk aan de winkel. Na de feestelijke extase van de verlichting komt inderdaad de afwas. 1

 

Er wordt ons weinig tijd gegund om achterover te leunen en te genieten van wat we bereikt hebben. Nederigheid is hier geboden. De tekst laat daarover geen misverstand bestaan. Onze ogen mogen dan al stralen, we mogen dan al breeduit glimlachen, we blijven de zwerver van in het begin, langs smalle wegen en steile heuvels (cf. de tekst bij plaatje 1). We blijven met modder en stof overdekt. Zwervers zijn we, en zwervers zullen we blijven, thuislozen in de wereld, thuislozen in onszelf. En dat we tot stof zullen wederkeren, hakt zen er terloops ook nog maar eens in.

 

Hoe dan ook, onze reis zit erop, alles is terecht. Maar nu begint het pas, we moeten nu nuchter en wijs verder. Ook de Boeddha vroeg zich na zijn verlichting af waar hij nu in godsnaam met zijn wijsheid naartoe moest. Wie zat daar nu op te wachten, wie zou ze begrijpen, wie zou er iets mee willen aanvangen? Het beste was toch al die verheven inzichten maar voor jezelf te houden? Niet provoceren, geen lastige vragen stellen aan de mensen, voor je het weet zetten ze de gifbeker voor je klaar of spijkeren ze je aan het kruis. Uiteindelijk heeft de Boeddha gekozen voor de enig juiste weg: naar de markt! De kleine Johannes moet aan het einde van zijn sprookje 2 ook kiezen tussen het Grote Licht en de mensen met al hun verdriet en ellende. Hij kiest voor de mensheid en haar weedom. Je opsluiten in de waan van de extase leidt nergens toe, behalve tot navelstaarderij. Aan dat soort wonderlijke hocuspocus is niet meteen behoefte, evenmin als aan de magische krachten der Goden. We zullen de klus alleen moeten klaren. Ni Dieu, ni maître zal ons handje daarbij vasthouden. Geen God van buiten zal ons bij onze haren uit het moeras sleuren, er komt geen fee die onze boterhammen smeert. 3

 

Dát is het wonder, dat we onze verlichting pas kunnen realiseren in de confrontatie - zachter uitgedrukt: in de ontmoeting - met de anderen, die al onze zekerheden doen wankelen en kantelen. Als we dan al de pretentie hebben iets te vermoeden van wat meditatie en verlichting zouden kunnen zijn, dan móet daarop vers twee volgen: dat we het licht niet onder de korenmaat horen te zetten. Dat we, naïef als we zijn, blijven geloven in het onmogelijke feit dat ontbladerde bomen terstond in volle bloei komen te staan. Zodra ze aangeraakt worden. Wie we willen ‘raken’ vinden we op de markt. Ook Socrates wist dat.

________________

1 Kornfield, J. (2009). Na het feest komt de afwas. Utrecht: Panta Rhei.

2 van Eeden, Fr. (1887). De kleine Johannes. Amsterdam: Querido.

3 Multatuli. (2005) Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche handelsmaatschappy. Amsterdam: Bert Bakker. (p 49, r. -2)