De zendo betreden betekent niet het (barre, boze) dagelijkse leven achter ons laten, maar er middenin stappen. Onze eerste buiging is er een aan de oneindige leegte, die het Leven is. De Leegte die mogelijkheden, vormen schept. Dit is de plek, dit is de ruimte van het volledige leven, zoals Lucebert het noemt. Dit is het leven zoals het is. Hier gebeurt het. Hier leren we hoe we in het leven kunnen staan: zonder te oordelen, gewoon waarnemend en benoemend wat zich aandient.

 

Onze reacties op onze eigen wijze van mediteren, of op die van onze buur, met zijn gewiebel en zenuwkuchje, leren ons hoe we ook in het dagelijkse leven reageren op wat ons niet aanstaat. We fantaseren onze interpretaties bij elkaar, voeren eindeloze innerlijke monologen met onszelf, ja zelfs nauwelijks beheersbare dialogen van voor- of afkeuring met anderen. We hebben commentaar op van alles en nog wat, geven hoge of lage cijfers. We worden in gedachte verleid, verliefd zelfs soms op iemand aan de onbereikbare overkant.

Plots roepen we onszelf in de zendo streng tot de orde van het hogere doel: zwijgen en zitten! En ademen! En niet bewegen! En de regeltjes volgen die we geleerd hebben. Rug recht, hoofd lichtjes gebogen, handen in elkaar, ogen open. Of dicht? Of geloken? Hoe was het ook weer? Wat was nu weer de beste school? Rinzai? Of soto? Gezicht naar de muur? Gezicht naar elkaar? Mag ik aan mijn neus pulken als die jeukt? Moet ik mijn adem tellen? In en uit is dat 1? Of is in 1, en uit 2 en zo dan verder? En wat als ik niet aan 10 geraak, of - erger nog - als ik over de 10 ga? Heb ik dan zwaar gezondigd?

 

Je wordt er knettergek van! Dan nog liever een discussie over het geslacht der engelen. Bovendien, je krijgt er nog meer jeuk van. In plaats van rust worden verkramping en rusteloosheid ons deel. En moedeloosheid. De zin om ermee op te houden wordt almaar groter. Net zoals soms de gedachte in ons opkomt dat het leven zelf toch ook maar één doffe ellende is. De lol is er af. We stoppen ermee. Tot nooit meer! We trekken de deur achter ons dicht. Het zij zo. 

 

Kunnen we in de zendo echt iets leren van onze handel en wandel, ons zitten, ons staan en ons lopen? Iets dat ons weer in evenwicht brengt?

Als we tijdens de meditatie overdreven bezig zijn met de pijn in onze rug of knieën, dan voelen we niet zozeer die pijn zelf, maar wel onze zeurende aandacht, die een pijnlijke obsessie wordt. Echt voelen doen we niet, tenzij ons verdriet omdat er pijn is, niet het lijden zelf. Onze ergernis wordt een surrogaat voor écht voelen. Echt voelen impliceert dat we niet weglopen. Laten we maar middenin de pijn gaan staan, laten we er maar met al ons mededogen naartoe gaan, vrij snel zal die mildheid de pijn oplossen, doen verdampen als dauw voor de zon. Onze hals-starrigheid, onze koppigheid zullen geleidelijk aan wegsmelten, net zoals onze rugspieren zich vanzelf zullen ontspannen.

 

Als ons gevraagd wordt op ons kussen stil en onbeweeglijk te zitten, dan is dat een aanmaning om niet meteen in te grijpen in wat ons hindert, om niet-te-doen. Zovele dingen in het leven zouden we anders willen, naar onze hand willen zetten (d.i. mani-puleren), maar dat lukt ons niet. Omdat we voortdurend tegenspartelen wordt ons bestaan weerbarstig, en worden onze wil en ons leven als onhandelbare kinderen.

 

Als we op ons kussen coûte que coûte onze adem willen regelen, indrukwekkend diep en lang, dan gaan we op den duur hyperventileren. Ons leven zelf wordt dan amechtig! Als we daarentegen onze adem, én ons leven, louter volgen, als we onszelf louter volgen als waren we iemand anders, die we met mildheid gadeslaan, dan wordt ons bestaan zacht en soepel. Flexibel. Elastisch.