Onlangs kreeg ik een brief van een oud-leerling, die zich probeert een weg te banen op het pad van zen. Wat hij vertelt is zeer herkenbaar, zijn vragen zijn erg relevant, maar kan ik ze ook ondubbelzinnig beantwoorden? Hoe kan ik zijn verwarring een beetje verlichten?

Het wordt nog moeilijker als je ziet dat zijn vraag tegelijk het antwoord impliceert:

Word ik dan echt aan mijn lot overgelaten? Kan 'ik' dan echt niets 'doen'? 

Vaak heb je inderdaad het gevoel dat zen je aan je lot overlaat.  Het laat je zitten met je onmogelijke vraag, met je antwoordloze waarom. Met je “ik” kun je dan inderdaad weinig of niets aanvangen. 

Toevallig las ik een paar dagen geleden in Twee mannen (Georges Duhamel) het volgende:

Waar zal een mens kijken, o hemel?  Waar moet je het zoeken?  Salavin pakt zijn baard bij elkaar en kauwt erop.  Een veeg teken.  Hij buigt zijn hoofd en kijkt in zich zelf.  Als hij daar vrede moet vinden, is hij aan een kwaad kantoor. 1

Je zou voor minder van ellende je baard opvreten, maar het is niet anders: vrede vinden in je ego is een onmogelijke zaak.  Daar ben je aan het verkeerde loket.  Je kunt niet anders dan  terug naar af: afscheid nemen van je ego en alle zekerheden en overtuigingen over wie je (zogenaamd) bent loslaten.  Dat is een pijnlijk proces, een proces van ontlediging. Pas als je tot op de bodem van je ik bent afgedaald en daar alles hebt opgeruimd, kun je stilaan komen tot de bevrijdende ervaring van leegte. Je verlaat het egokantoor met zijn vele loketten en belandt weer op straat.  Eerst sta je er nog wat beduusd bij, maar daarna adem je de frisse lucht in en stap je verkwikt de vrijheid in. Vanaf dat nulpunt is er nu openheid naar alles wat zich aandient.  Vol vertrouwen, mild en zonder te oordelen sta je toe dat er iets nieuws ontstaat. 

Niets is er nog dat moet.  Dat beklemmende gevoel van het stemmetje dat zegt wat ik doen moet, heeft lang genoeg geklonken:

'Ik' ben de 'ik' beu die altijd maar weer zegt wat ik moet doen om beter te worden, alsof ik nu nog niet goed genoeg ben.

 

“You are accepted just as you are” kreeg Ton Lathouwers te horen, toen hij met zijn ziel onder de arm bij Masao Abe aankwam. Dat is geen zoutloos kletspraatje om iemand beleefd af te schepen. Zolang we die boodschap - Iedereen accepteert mij; nu ik nog -  niet doorleefd hebben, zal iedere meditatieoefening zinloos zijn, in het beste geval een aangenaam tijdverdrijf om tot rust te komen.  Maar we willen niet zozeer tot rust komen, we willen leven.  Vanuit de leegte, die alles in het algemeen en onszelf in het bijzonder accepteert zoals het is.  Mediteren is niet op zoek gaan naar iets bijzonders, een schat ver weg die  voordien niemand ooit gevonden heeft. Die schat ligt hier en nu, voor onze voeten:

Deze plek hier is het Lotusparadijs, 

dit lichaam hier is de Boeddha. 2

 

Mediteren leidt tot het (niet rationele) inzicht dat er “daarbuiten” echt niets te vinden is. Er is trouwens geen binnen en geen buiten, er is alleen wat is. Alles is niet-twee (a-dvaita), alles is in alles; alles is één, alles is het Ene. Dat Ene kun je dan het (ware) Zelf noemen: de leegte, de openheid.  De achtergrond en oergrond, het canvas waartegen alles zich afspeelt (God, die ziet. 3 ).  Bewustzijn, Getuige. God, wiens naam luidt IK BEN DIE IS. 4

________________

1  Duhamel, G. (1950). Twee mannen. Amsterdam: De Arbeiderspers. (p. 135)

2  Leggett, T. (1993).  Wat is Zen? Utrecht/Antwerpen: Kosmos. (p. 52).  Zie ook zenthema 135.

3  Genesis 16: 14. (Willibrordvertaling, 1975; zie voetnoot bij vers 14)

4  Exodus 3: 13-14. ‘Ik ben die is. ’En ook: ‘Dit moet gij de Israëlieten zeggen: Hij-is zendt mij tot u.’

Johannes 8:58. ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: voor Abraham werd, ben Ik.’

(Willibrordvertaling, 1975)