Moet dat nu echt, die schoenen uittrekken voor we de zendo binnengaan? Zijn we dan onrein en dreigen we met schoenen aan de lege ruimte te bezoedelen?

Ik denk niet dat het daarmee veel te maken heeft. Als we onze schoenen uittrekken, dan symboliseert dat onze bereidheid een stukje van onszelf achter te laten. In de eerste plaats ons ego, waarop we zo graag steunen en terugvallen; we geven een stukje van ons houvast op, gaan min of meer naakt en kwetsbaar de meditatie in. Zo kunnen we, als we dat willen, net als Mozes staan op heilige grond (Exodus 3, 5). En als we daar in die lege ruimte ooit, in een begenadigd mozaïsch moment, al was het maar een fractie van een seconde iets gewaarworden van wat immer(s) onzegbaar en onzichtbaar blijven moet, dan zullen we dat automatisch willen doen in nederigheid, niet gehinderd door ons egootje, dat we braaf hebben doen wachten bij onze schoentjes op de gang.

Om wat er in de zendo aan ons gebeurt, of kan gebeuren is het beter het dagelijkse los te laten, niet omdat het slecht of onbelangrijk is, maar omdat we er, als het er echt toe doet, niet altijd veel aan hebben.

We moeten een onderscheid maken tussen absoluut en relatief belang. Relatief zijn de dingen uit het dagdagelijkse leven ontzettend belangrijk! Zonder onze schoenen wordt onze gang door de wereld bijzonder moeizaam op onze tere voetjes. Zonder een stevig ego dreigen we tenslotte onderuitgehaald te worden voor we het goed en wel beseffen. Zonder een solide materiële basis wordt ons bestaan algauw een kwestie van louter overleven. Zonder brood op de plank vervallen we in de diepste armoe. Dat is zonneklaar, en botte banbliksems tegen het materiële zijn daarom ongepast. De Boeddha pleit daarom ook bewust niet voor een fel doorgedreven ascese. Dat soort acrobatieën brengt ons niet dichter bij de kern.

Maar de zenmedaille heeft twee kanten. Als we ons in de stilte en de leegte trachten te richten op die kern, die ons verstand te boven gaat en absoluut is (d.w.z. los-gemaakt van alles en toch met alles verbonden; wie kan het ooit begrijpen?), dan zijn we meteen het spoor bijster, dat is waar. Maar wat er ook van zij, we worden gewaar dat we op zo’n moment niet echt veel meer hebben aan ons brood of onze schoenen. Dan blijkt ook ons zorgvuldig opgebouwde ego ineens niet meer zo stevig te zijn en niet veel meer ter zake te doen. De grond onder onze vertrouwde voeten zinkt weg en grondeloos moeten we verder. Toch. Ondanks alles, ondanks het verlies van onze stapschoenen. Misschien is dat toch een goed alternatief woordje voor geloven. Ga maar door, ondanks alles, blootsvoets, er kan je niets gebeuren. Geef je maar over aan je kwetsbare voeten nu je op heilige grond staat, dat wil zeggen op geen-grond.

Straks, als je weer naar buiten gaat en het gevoel krijgt de illusie van vaste grond onder je voeten niet te kunnen missen, trek dan maar weer je stoute schoenen aan.

Oh ja, hoe we onze schoenen uittrekken is misschien iets voor een volgende keer. Voorlopig mag het antwoord luiden: met aandacht.