Twee weken geleden ben ik naar de begrafenis gegaan van mijn retoricaleraar, bij wie ik in 1969 mijn humaniora afrondde. Deze jezuïet heeft zich zijn hele leven bezig gehouden met het werk van kardinaal Newman. Op het doodsprentje van pater Imberechts staat zijn vertaling van Newmans gedicht dat begint met de woorden Lead, kindly Light. (1833) (1) De eerste strofe daarvan gaat als volgt:

 

Leid, vriendelijk Licht, in ‘t duister dat me omsluit,

Leid gij mij voort!

De nacht is zwart, en ik ben ver van huis -

Leid gij mij voort!

Richt Gij mijn voet: geen vergezicht ik vraag,

Geen verre land - één enkele stap volstaat.

 

Wat vermag zen tegen verdriet? Niets. Zen neemt het verdriet niet weg. Integendeel, het drukt er ons met de neus op, dwingt ons het alert onder ogen te zien. Helder, op het scherp van de snee. Als we verdrietig zijn, maant zen ons aan helemaal verdrietig te zijn, er niet voor op de vlucht te slaan. Dat klinkt hard.

 

Daarnaast is er echter de boodschap van hoop, zoals die wordt uitgedrukt door de Japanse middeleeuwse zenmeester Muso Kokushi:

 

Het belangrijkste nut van Zen voor het dagelijkse leven is niet dat het ons blij maakt en verdriet opheft, maar dat het ons in contact brengt met de fundamentele realiteit die boven verdriet en vreugde verheven is.

Ik ben zo vrij die fundamentele realiteit van wijsheid voorbij alle wijsheid te interpreteren als het vriendelijk licht van Newman. Net in de duisterste van al onze nachten (cf. Johannes van het Kruis), in de zwarte nacht van het dagdagelijkse, verlangen we naar een sprankeltje van het Licht. Dat Licht is er altijd. Er is altijd redding, niet in de verte, aan het eind van de tunnel, maar hier en nu. Maar het is niet verblindend, maar zacht, zit in het kleine en kwetsbare van diegene bij wie we aanwezig durven zijn. Newman vraagt niet veel, geen vergezicht, geen ver land. Geen weidsheid om bij weg te dromen, geen ver paradijs in een dito toekomst. De redding van het Licht zit in het geringe. Zo staat het ook in Psalm 131:

 

Ik zoek niet wat te groot is

voor mij en te hoog gegrepen.

 

Spijtig genoeg laten we dat Licht verduisteren door onze angst, onze twijfel, onze zelfdestructieve neigingen, die ons zo vertrouwd zijn en op het lijf geschreven. Vaak durven we het Licht niet in de ogen zien, omdat we ons laten in de boeien slaan door onze angsten en onzekerheden. Ons gebrek aan zelfvertrouwen wordt dan een (begrijpelijk) alibi om eraan verslaafd te worden. Daarom zijn we maar al te snel bereid onze demonen in overvloed het voedsel te geven dat zij vragen om ons te kunnen vernietigen, in plaats van hun te geven wat zij én wij nodig hebben: liefde en mededogen. Daarom zijn we maar al te bereid ons leven uit te stellen, tot we denken dat alle voorwaarden vervuld zijn om gelukkig te zijn. We werken met lijstjes vol als...dan’s, die we systematisch en verbeten afvinken telkens wanneer we denken dat er weer een doeltje bereikt is. Zo verduisteren we vakkundig het Licht; door de strenge eisen die we aan ons leven, onze relatie, onze gezondheid stellen, en waaraan we nooit of te nooit zullen kunnen voldoen. Uiteraard worden verdriet en frustratie en zelfverwijten dan ons deel.

 

Wat kun je vanuit zen doen met je verdriet? Het niet uit de weg gaan. Luisteren naar je lichaam, dat nooit liegt; dat is zo belangrijk in de zenweg. Dat lichaam dat zegt dat het oké is, dat het klaar is om het geluk toe te laten. Durven springen: de driedubbele salto achterwaarts zonder net. Want je kunt er niet uitvallen. Niemand gaat verloren, want we zijn voor elkaar verantwoordelijk.

 

En verder, het allerbelangrijkste: elkaar bij de hand houden en samen waken. En geloven, vanuit de wanhoop. Want één enkele stap volstaat.

___________

(1) Newman, H. The Pillar of the Cloud