Een bedachtzame toeschouwer is soms meer waard dan een slordige deelnemer.

 

Zo typeerde Jos Geysels vorig jaar de dichter Leonard Nolens.

Een bedachtzame toeschouwer. Misschien moet iemand maar eens op zoek gaan naar het zengehalte in Nolens literaire werk. Ik denk dat dat verrassende resultaten kan opleveren. Nolens is de stille, afstandelijke man, althans dat is het beeld dat we van hem krijgen als we hem lezen. In het dagelijkse leven valt het naar het schijnt nogal mee. Maar gemakshalve wordt hij al eens een eenzaat genoemd.

 

Wie nu eenmaal in het leven kiest voor een afstandelijke (mediterende?) kijk op de dingen, krijgt vaak het verwijt wereldvreemd te zijn, niet actief genoeg betrokken op het volle leven. Toeschouwer zijn wordt geassocieerd met de onwil deel te nemen, met het verlangen aan de kant te gaan staan om te pas en te onpas kritiek te leveren op alles wat er misgaat, zonder zelf een bijdrage te leveren aan een betere wereld.

 

Nochtans, ter verdediging van de buitenstaander laat De Ghelderode ergens in Pantagleize zijn hoofdpersonage in het begin van het stuk het volgende zeggen:

 

Ik zal niet meegaan in de stoet, maar ik zal hem zien voorbij trekken. Want als iedereen in de stoet zou gaan, dan zou er niemand overblijven om hem voorbij te zien gaan, en waartoe zou zo een stoet dan nog dienen? ’t Is door na te denken dat ge al deze waarheden ontdekt.

 

Een mooiere lofzang op ik-doe-niet-mee zul je niet gauw vinden. Hulde aan de toeschouwer, die de carnavalsstoet geamuseerd aan zich voorbij laat trekken, niet helemaal goed begrijpend waarvoor die nodig is. Dienstbaar staat hij daar, als het ware om de feestgangers een plezier te doen, want als hij daar niet stond als eenzaat, dan had de uitgelaten troep geen publiek. Ik sta hier niet voor mezelf, ik sta hier voor jullie, maar zelf doe ik niet mee. Niet dat ik kritiek lever vanaf de zijlijn, maar ik wil mijn deel niet nemen van jullie feestgedruis. Toch zeg ik, ondanks alles: Quelle belle journée!

Vreemd, dat dat eenvoudige leidmotief later in het stuk zal opgepikt worden door de revolutionairen. Zo zie je maar hoe gevaarlijk het is, zelfs als argeloze in het leven te staan. Voor je het weet, word je in de maalstroom meegesleurd en gedwongen toch mee te doen. Binnen de kortste keren zien ze een messias in je en roepen ze je toe: Kom, wondermens, grote mens, enige mens! Zo stap je voor je het weet toch nog mee in de stoet die nergens naar toe gaat. Het wachtwoord van de revolutie blijkt immers te zijn: Loop naar de duivel! Daar wordt ook Pantagleize geen beter mens van, integendeel.

 

Dan liever behoedzaam zijn. Voorzichtig en vol verwondering, een beetje onwennig soms rondkijkend, vol mededogen voor het slordig deelnemen aan het bestaan zoals we dat in en om ons heen ervaren. We leven te snel, te slordig, gaan te nonchalant om met onze liefdes, met ons werk, met onszelf. We brengen onszelf schade toe door op zoek te gaan naar snelle bevrediging van onze legitieme behoeften en blijven leeg achter. We ruilen onze vriendschappen, onze overtuigingen al te gemakkelijk in voor 'ander en beter'. Desnoods hangen we de revolutie aan. We willen houvast, we willen meelopen in de stoet, in de vaart der volkeren. We zijn bereid achter vlaggen aan te hollen waarvan we niet weten welke lading ze dekken. Ons geduld is op nog voor we het goed en wel hebben aangesproken.

Alleen de dichter blijft ons nabij, met zijn liedje. Het liedje van Firs 1 : Tararaboemsajee, ik zit, doe niet meer mee.

Soms doe je meer door niet te doen. Bedachtzaamheid heet dat.

____________

1 Personage uit De kersentuin van Tsjechov.