Stil is het hart van de wijze!  Het is de spiegel van hemel en aarde, de spiegel van de tienduizend dingen.  Waarlijk! In het open en stil zijn, met vredige mildheid en in eenzame kalmte niets doen, daarin ligt de grondslag van hemel en aarde en de hoogste uiting van de deugd van Tao. (1)

 

In ons hart weerspiegelt zich volgens de oude taoïstische wijsheid hemel en aarde, de tienduizend dingen. Alles wat bestaat, hemel en aarde, noem het de natuur, de schepping spiegelt zich in ons hart, tenminste als we wijs zijn! De natuur, dat is wat gegeven is, de aard der dingen en der mensen, alles wat vanzelf is, en was, en zal zijn.  Alles wat gelijk blijft in de verandering.  Het is het ongrijpbare dat alles doordringt en drijft, niet van buitenaf erop geplakt, maar van binnenuit aanwezig. Niet anders in de hemel dan op de aarde. Onnoembaar.  Wie er een naam voor bedenkt, slaat de bal al mis. Gezelle bijvoorbeeld, die het heeft over 

…..’t oorbegin,

den grond van alles; meer gezeid,

maar nog niet al: Gods eerstigheid! (2)

 

Het oorspronkelijke begin, het fundament van alles, de voorafgaandelijke aanwezigheid is bij Gezelle die van God. Maar dat is weinig taoïstisch, want dan maak je een scheiding tussen dit en dat, tussen de schepping en de schepper, die daarbuiten staat. De Tao gaat uit van een alles doordringende eenheid. Het gaat niet om hier de Schepping en daar de Weg die eraan ten grondslag ligt.  Beide zijn dynamisch één, zoals yin en yang in elkaar overvloeien. Er is dan ook niet één  Weg die je absoluut volgen moet om je doel te bereiken en die alle andere wegen uitsluit.  Er is ook geen heilsleer, geen belofte van een paradijs na en lange tocht door dit tranendal. Alles wat is, is per definitie én uit ervaring de Weg.  Alle wegen zijn de Weg.

 

De Weg is het gaan van de Weg, wie de Weg gaat is bij wijze van spreken al aangekomen.  Alles wat we doen, alles wat er is, ligt er al in vervat.  Alles is al aanwezig, alles is voorhanden (ligt voor de hand), we hoeven er slechts aandacht voor te krijgen.  

 

Als je de Weg niet ziet, zie je die ook niet als je hem gaat. Als je de Weg gaat, is hij noch nabij, noch veraf. Als je de Weg uit het oog verliest, zie je meteen bergen en rivieren die in de weg staan. Vol respect zeg ik tot hen die verlicht willen worden: of het nu overdag is of ’s nachts, verspil geen tijd ! (3)

 

Als we de Weg niet willen zien, zullen we hem ook niet zien, zelfs als we hem moeizaam gaan! Dan blijven we ziende blind. Hoeveel moeite we ook doen om op het zogezegde juiste pad te blijven, we zitten nooit in de stroom van het leven, juist vanwege al onze moeite.  Anderzijds, zodra we vergeten (uit het oog verliest) dat ons louter leven en handelen, ons louter zitten en opstaan de Weg zelf zijn, botsen we op hinderpalen, op bergen en rivieren, die ons doorstromen hinderen. We willen meteen aan de slag om daar wat aan te doen. Vandaar de aanmaning: Verspil geen tijd!  

 

Verspil geen tijd!  We moeten dus dringend aan het werk?  Neen, juist niet! Verspil geen tijd met almaar doen, regelen, meten. De beste houding in en op de Weg is die van wu-wei.  Niet doen. Niet doen is niet ‘niets doen’, bij de pakken blijven zitten.  Het is handelen op zo een manier dat we de stroom van het leven niet tegenwerken. Het is handelen zonder plan, zonder tussenbeide te komen. De dingen laten gebeuren (cf. de Gelassenheit van Heidegger), ze bekijken als een voorbijganger, met aandacht, maar zonder de neiging ze te manipuleren.  Open en stil [zijn], met vredige mildheid en in eenzame kalmte niets doen. Zo worden wijzelf, de weg en ons leven zachter en rustiger. Dat is de deugd van de Tao, die deugt doet.

_________________

(1) Schippers, Kristofer. (2011).  Zhuang Zi. De volledige geschriften. Het klassieke boek van het taoïsme. Amsterdam: Augustus.

(2) Gezelle, Guido. (1893). O wilde en onvervalste kracht. In Tijdkrans.

(3) Soetra over de Identiteit van heelheid en veelheid.