De wijze, die inzicht heeft, zet zijn denken recht, dat grillig en onevenwichtig is, moeilijk te bewaken en te bedwingen, zoals een bekwaam pijlmaker de schacht van een pijl recht maakt. 1

 

Vorige keer lazen we vers 110 van de Dhammapada:

 

Eén enkele levensdag van een Arhat, die deugdzaam is en contemplatief, is beter dan honderd levensjaren van iemand die losbandig is en zijn denken niet in bedwang heeft.

 

Wanneer ben je wijs? Vers 33 zegt het haarscherp: Als je inzicht hebt en dat vertaalt in handelen.  

Eerst en vooral moet daartoe het pad geëffend worden.  De grootste hindernis  op onze levensweg komt meestal hierop neer, dat wijzelf onze ergste vijand zijn, omdat we voortdurend gehoor geven aan ons springerige denken.  Wij zijn de makers van ons eigen denken en dat denken bepaalt ons bestaan. Grillige en onevenwichtige gedachten leiden tot een grillig en onevenwichtig bestaan vol rusteloosheid. Aangezien wij de makers van onze geest zijn, zouden we dus beter moeten weten.  

Waarom laten we ons telkens vangen?  Waarom is onze geest niet voldoende gedisciplineerd?  Waarom schieten wij op alles wat zich in onze geest beweegt met kromme pijlen? Ons denkgereedschap is er belabberd aan toe, het deugt van geen kanten. Verroeste drogredenen, leugentjes om bestwil, kromme argumenten en schijnlogica, het ligt er allemaal door elkaar in onze gereedschapskist.  Een denkhuishouden van Jan steen, een Hannekesnest. Er is er maar één die zich goed voelt in die kromgetrokken wereld van onze gedachten en zich in zijn sas weet in de vertekenende lachspiegels van onze geest.  Zijn naam is Mara, de Boze, hij die verwarring sticht, tweedracht zaait in ons zelf.  Hij, de diabolos, die de dingen uit elkaar rukt  en ons hart rusteloos maakt.

Hij heeft ons zo in zijn macht, dat zelfs wanneer we ons uit zijn wurggreep trachten te bevrijden, we ons voelen als een vis die op het droge geworpen wordt.  We happen naar lucht, spartelen in het rond, verzetten ons tegen onze bevrijding. Want zelf denken, dat zijn we niet gewoon, daar kunnen we geen weg mee.  We leveren ons liever over aan de waangedachten, die Mara ons liefdevol influistert.

 

Zoals een vis rondspartelt die uit zijn element, het water, is gehaald en op het land is geworpen, 

zo beeft het denkend beginsel terwijl het zich bevrijdt van de heerschappij van Mara. (34)

 

Ons element, ons water, dat is ons denken. Denken heeft van het water het onbestendige, het wispelturige. Het gaat zijn eigen gang, aangetrokken door de begeerte (35 & 36) naar de monding. Die begeerte is haar  gigantische, nietsontziende drijvende kracht.  Zoals het water, wil het leven, niet anders kan dan stromen, zo kunnen wij niet anders dan denken.  Zodra onze gedachten komen droog te liggen en geen voedsel meer krijgen, happen we naar adem.  

Toch moeten we ons uit dat verstikkende en verzwelgende denken bevrijden. Onze gedachten moeten getemd worden. Dat gaat gepaard met angst en beven, want we verlaten niet graag wat ons vertrouwd is. Nochtans, een goed bewaakt denken brengt geluk, zegt de Boeddha. (36)

 

Zij die het denken kunnen beheersen, dat eenzaam grote omzwervingen maakt, en dat woont in het verborgene van het hart, bevrijden zich van de ketens van Mara. (37) 2

___________

1 Harischandra Kaviratna. (1998). Dhammapada: Wijsheid van de Boeddha. Pasadena: Theosophical University Press.

Een modernere vertaling is: Breet, J. & Janssens, R. (2011). De verzameling van korte teksten 1.  Sutta-Nipata &  Dhammapada. Rotterdam: Asoka. (p. 263 vv.)

2  Ik combineer de vertaling van Kaviratna met die van Breet & Janssens.