Het is vanochtend druk op perron 6 in Amersfoort. Wegens een seinstoring rijdt de intercity naar Rotterdam niet. De eerste trein die binnenloopt, is defect en houdt het in Amersfoort ook voor gezien. 

Een passagier die uitstapt, vraagt de conducteur hoe ze in Den Bosch kan komen. Reizen over Hilversum blijkt een optie. Voor informatie over de verdere treinenloop geeft de conducteur een duidelijk advies én zorgt voor verwachtingsmanagement: „Luister naar ons. Wij weten het ook niet.”1

 

Je hebt zo van die dagen: alles wat kan verkeerd lopen, loopt verkeerd. Drukte, stress, haast, massa’s volk op het perron, ijzige kou, seinstoringen, defecte treinen. Een uitzichtloze situatie, een dood spoor. Je zou voor minder razend en opstandig worden.  Hoe kom ik hieruit?  Wat kan ik doen?  Je kunt niets doen en voorlopig ziet het ernaar uit dat je de volgende uren koukleumend op het perron zal moeten doorbrengen. Ja, maar je bent toch de boeddhistische principes genegen en toegedaan?  Niets kan jou toch uit je evenwicht brengen Kalm en evenwichtig, weet je wel.  Kalm en evenwichtig?  Een dreun kun je krijgen, ik wil nu meteen, niet straks, maar nu subiet mijn trein zien voorrijden.  Ik heb grootste dingen te doen vandaag, er wordt op mij gewacht, ik ben van belang! Horen jullie mij? Ik ben van belang! In gedachten schreeuw ik het uit over alle perrons.  Dit komt vanavond beslist in het Journaal.

Er gebeurt niets.  Alles staat stil. De enige trein die nog binnenloopt blijkt defect en houdt het voor bekeken.  Volstrekte stilstand. Er is een dame die het nog niet goed begrepen heeft, die denkt dat er nog een uitweg is.  Zij klampt zich vast aan haar laatste wanhoop, schiet de conducteur van de gammele trein aan en stelt de vraag aller vragen: Hoe kom ik ter bestemming?  Help mij, man van Hogere Instantie, wijs mij de Weg, aan uw pet te zien, moet u het weten.  Hoe kom ik in Den Bosch?  Ze moet naar Den Bosch, de stad van de visionaire Jeroen, die eeuwen geleden al de waanzin in kaart bracht. 

De conducteur ziet de vertwijfeling in haar ogen, ja die in aller ogen.  Hij denkt. Neen, hij denkt niet, hij doet! Dit is mijn moment, hiervoor ben ik destijds bij de Spoorwegen gaan werken, ik moet nu iets verhevens zeggen, iets waar de mensen wat aan hebben.  Hij grijpt een megafoon en galmt het uit over het perron.  Over alle perrons, over alle perrons van alle stations van het land weerklinkt in duizenden echo’s zijn advies:  Luister naar ons.  Wij weten het ook niet.

Luister naar ons.  Wij weten het ook niet. Luister naar ons.  Wij weten het ook niet. Ons, ons, ons,…ook niet, ook niet, niet, niet.

En de reizigers komen tot rust, ze glimlachen naar de Pet en naar elkaar, een diepe vrede daalt neer over het perron, over alle perrons, over alle perrons van alle stations van het land. Ze beginnen te lachen, eerst aarzelend en onwennig, maar daarna onbedaarlijk. Niemand hoeft nog ergens naartoe nu ze weten dat niemand weet, God niet, Pierlala niet, de stationschef niet, de conducteur niet, niemand.  

Luister, luister, hoor je dat? Het lachen ebt weg, gaat over in stilte.  Alle perrons verstillen, iedereen wacht.  Op niets.  Niets is zo heerlijk.  Wachten op niets. Plots begint iemand te neuriën, nauwelijks hoorbaar: Luister naar ons.  Luister naar ons. Het perron aan de overkant antwoordt in canon: Wij weten het ook niet.  Wij weten het ook niet. En alle perrons van alle stations van het land zingen mee, een eindeloos wiegelied.

Die avond is er in het Journaal slechts één hoofdpunt: “Vanochtend werd op Perron 6 de koan van de Heilzame Seinstoring door het Collectief der Wachtenden opgelost.  Het treinverkeer werd daarvoor eventjes stilgelegd.”

__________________

1 NRC 1/9/16