In De Boekendief wordt de Tweede Wereldoorlog beleefd vanuit het standpunt van de kleine Liesl.  De verteller van haar lotgevallen is echter niemand minder dan de Dood zelf, waardoor de roman nog aangrijpender wordt.

Op een bepaald ogenblik heeft Liesl het over haar stiefvader, de huisschilder Hans Hubermann:

 

De schlemiel Hubermann stond er niet goed voor. Lid worden van de nazipartij wilde hij niet, maar zijn aanvraag intrekken was er ook nog niet van gekomen. Erg populair was hij niet. En dat er bij hem thuis in de kelder een jood zat ondergedoken, zorgde ervoor dat de angst hem onder de huid was gaan zitten. Wat hem redde van de volkswoede was niet zijn intelligentie, zijn geld, zijn netwerk, maar zijn accordeon. Zo staat het er.

 

En dan was er nog zijn andere redder.

Het was de accordeon die hem waarschijnlijk redde van een compleet ostracisme.   Schilders had je overal in München, maar dankzij de lessen van Erik Vandenburg en bijna twee decennia regelmatig oefenen, was er niemand in Melching die zo kon spelen als hij.  Hij had geen perfecte stijl, maar wel een warme.  Zelfs de fouten die hij maakte gaven de mensen een goed gevoel.1

 

In de zomer van 1942 gaat Liesl met haar vader mee op pad en luistert gretig naar zijn verhalen.

Elke dag was er wel een verhaal en Liesl vond het niet erg als hij hetzelfde verhaal meer dan één keer vertelde.

(…) Ze aten samen, zittend op hun verfblikken, en terwijl hij de laatste hap nog aan het kauwen was, veegde Papa zijn vingers al af en maakte de accordeonkoffer open.

De  plooien van zijn overall zaten vol broodkruimels.  Handen vol verfspetters zochten hun weg over de knoppen en gleden over de toetsen, of hielden een noot wat langer aan.  Zijn armen bedienden de balgen en gaven het instrument de lucht die het nodig had om te ademen.2

 

De accordeon, dat melancholische instrument dat de ziel van het volk raakt.  De piano van de armen als reddingssloep!

 

Wat Hubermann boven de anderen doet uitsteken - Huber zal wel te maken hebben met heben: opstijgen, hoger en beter worden - is niet zijn afkomst, is niet zijn grote mond - die roert zijn vrouw wel - maar zijn bescheidenheid, zijn kleinheid. Hij is een beetje zen. 

 

Zen dat is in de eerste plaats bereid zijn de lessen van het leven te leren.  Les twee is: oefenen, oefenen en nog eens oefenen.  Oefenen om vaardig accordeon te kunnen spelen? Ja, maar vooral  oefenen om je ego uit te schakelen. De muziek laten voorgaan. Niet Hubermann speelt, maar zijn trekzak. In de meditatie, dat is in het leven zelf, gaan onze hersenschimmen allemaal de vuurhaard in - de uitdrukking is van Joko Beck.3 Pas als we heel klein geworden zijn, kunnen we de muziek laten klinken.  Dan zijn we zoals Hubermann pas echt in staat het instrument de lucht te geven die het nodig heeft.  Dan pas laten we de leegte haar werk doen: in onszelf en in de balgen van de accordeon.

Zen beoefenen dat is ook voortdurend fouten maken, en doorgaan.  Vallen, ieder op zijn eigen unieke manier.  En altijd weer overeind krabbelen om opnieuw geboren te worden.  En weer te sterven, en weer geboren te worden, in een eindeloze reeks.  Tot vroeg of laat het licht daagt van het verlangen, dat al dat geboren worden en sterven mag ophouden.  Dat er in feite geen geboorte en dood bestaan, alleen maar illusies, die ons ketenen.  Bijvoorbeeld de illusie van goed en fout, de wortel van ons oordelen.

Die illusie had Hubermann goed begrepen, of beter: hij had niet begrepen, hij leefde zijn inzicht, straalde het uit. Zelfs de fouten die hij maakte gaven de mensen een goed gevoel. Al wat volgens het solfègeboekje fout was, werd bij hem weldoende charme en gaf wie naar hem luisterde een goed en warm gevoel.  Aan zijn fouten kon je je warmen. Zijn fouten smoorden iedere neiging tot schoolmeesterachtig oordelen in de kiem.  

Fouten horen er wezenlijk bij, zij maken ons tot wie we zijn. Zij vormen ons verhaal, ons eigenste muziekje.  En als mensen ons graag zien, dan is dat omdat ze het niet moe worden altijd maar opnieuw naar ons zelfde verhaal en melodietje te luisteren.  Liefst nog met al hun wanklanken.

______________

1  Zusak, M. (2015). De boekendief. Amsterdam: The House of Books.

(p. 193)

2  o.c. p. 367

3  Geciteerd in: Smith, J. (1999). 365 Dagen zen. Utrecht: Servire. (p. 115)