Bij het begin van onze zenmeditatie, reciteren we iedere week Hisamatsu’s Gelofte aan de mensheid. Hoog tijd nu om daar een beetje uitleg bij te geven. Hoewel, het heeft ook zin de woorden ervan te reciteren zonder ze helemaal te vatten; vroeg of laat zal er wel een of ander zinnetje ineens beginnen oplichten en zich vastzetten in ons.

 

Het begint al met de hoogdravende titel Gelofte aan de mensheid. Die klinkt meteen al erg ambitieus, pretentieus zullen sommigen zeggen. Wie durft het in deze non-nonsensetijden nog aan een Gelofte uit te spreken, of het nog te hebben over ‘de mensheid’? Zullen we het dan lezen als ‘Gelofte ter bevordering van meer menselijkheid’?

 

Een gelofte, dat is zoiets als een plechtige belofte. Je engageert je ten overstaan van getuigen tot iets dat naar menselijke maatstaf haast onmogelijk is. Eeuwige trouw beloven bijvoorbeeld, betekent niet dat je garandeert dat je nooit of te nimmer ontrouw zult zijn aan wie en wat je dierbaar zijn - dat is onmogelijk. Je spreekt echter wel je vaste voornemen uit je best te doen om alles te bevorderen wat daartoe kan bijdragen. Gelofte heeft te maken met geloven. En geloven doe je ook vanuit de wanhoop, niet alleen vanuit de zekerheid.

 

Kalm en evenwichtig. Het staat er om de grondhouding aan te geven vanwaaruit we dit zeggen. Het staat er als een muzikale aanduiding, zoiets als andante, of scherzando… Kalm en evenwichtig is iets heel anders dan onbewogen, onaangedaan, alsof het ons allemaal siberisch koud laat. Een gezond evenwicht heeft niets met de rust van het kerkhof te maken, maar met een levendige dynamiek. Kalm doet denken aan een kalme zee, waar de golven van ons denken en ons doen af en aan rollen, zonder ons echter uit evenwicht te brengen. Kalm roept het beeld op van de diepste kern van de draaikolk: ook al worden we af en toe in ons leven door zo een draaikolk meegesleurd, we vertrouwen erop dat in het lege centrum daarvan de rust heerst vanwaaruit we opnieuw boven water kunnen komen.

 

Laat ons ontwaken tot ons ware zelf. Een boeddhist is iemand die ontwaakt, althans daartoe zijn best wil doen. Wakker worden, alert blijven, zich niet in slaap laten wiegen door allerlei loze praatjes. Mooi zo, daar kan niemand tegen zijn. Maar wat koop je ervoor, waartoe dient het, vraagt de nutsmens in ons. Om te komen tot je ware zelf! En wat moet ik me daar dan weer bij voorstellen? Wat is mijn ware zelf? Mijn oorspronkelijk gezicht voor mijn geboorte? God? De diepste waarheid? De Leegte? De bron van het bestaan? Eén ding blijkt, het is niet te vatten in woorden, al heeft de zen er toch een mooie uitdrukking voor die een hele wereld oproept: Diepste Wijsheid voorbij alle wijsheid. Je ware zelf ligt voorbij alle menselijke wijsheid, je kunt het niet in rationele mensentaal vatten, het is meer een zaak van niet-weten dan van weten en meten. Maar in alles wat je raakt, onder andere via schoonheid in mensen, kunst en natuur schemert er af en toe iets van door.

 

…, mensen worden, vol van mededogen. Mens worden, het zou fijn zijn als we dat voor elkaar kregen, maar zonder in detail te treden, we voelen dat we daarin vaak te kort schieten. Voor Hisamatsu is het duidelijk: mens worden betekent mededogen koesteren. Mediteren is mooi, maar het maakt niet noodzakelijk een beter mens van je. Mediteren heeft geen zin als het zich niet een beetje vertaalt in het dagelijkse leven, d.w.z. via mededogen. In de meditatie worden al onze medemensen betrokken. In zen wordt in dit verband vaak verwezen naar Kwan Yin, de godin van het Grote Mededogen, zij die luistert naar de noodkreten. En van de bodhisattva’s weten we dat zij ervoor kiezen hun eigen verlichting uit te stellen zolang niet iedereen verlicht is. Ook dat is een uitdrukking van mededogen. Mededogen heeft bitter weinig te maken met neerbuigende compassie, maar alles met mee lijden, andermans lijden aanvoelen als was het je eigen leed. Het is weinigen gegeven. Het zenboeddhisme spreekt van maha karuna, groot mededogen. In karuna zit dezelfde stam als in caritas, of in het Engelse to care. Geven om. Niet wegkijken, niet onverschillig zijn, maar op z’n minst in stilte aanwezig zijn en in aandacht stilstaan bij het verdriet. Bij dat van onze vrienden en bij dat van onze vijanden.