Zes

 

De hoeder keert terug op de rug van de os,

gewillig en zonder doel voor ogen.

Zover als de avond valt

klinkt het geluid van zijn fluit.

Klank na klank klinkt de grenzeloze stem van zijn hart.

Nu is hij één van hen die weten.

 

De hoeder is thuisgekomen! Hij is nu één van hen die weten. De os is getemd, onze springerige gedachten zijn tot rust gekomen. Voortaan is er geen doel meer dat mordicus bereikt moet worden. Het enige dat telt is de vreugde van het belangeloze ogenblik, dat on-middellijk (zonder bemiddeling van wat ook) opklinkt in geluid. Een nieuwe lente, en een nieuw geluid! (1)

 

Alles is nieuw, schoongespoeld als na een onweersbui. Alles is tot rust gekomen en verstild. De hoeder speelt in die onmetelijke rust van de avond die valt Als 'n jonge vogel fluitend, onbewust van eigen blijheid om de avondrust. (2)

Hij is blij, zonder zich daar gedachten bij te maken. Wat uit hem opklinkt is niet de beperkende stem van de rede, maar de grenzeloze stem van het hart. Het is zelfs geen muziek, maar louter zuiverheid in klanken en tonen. De hele aarde is ervan vervuld. Zover als de avond valt, overal dus, hoor je het nieuwe geluid.

 

Alle onderscheid waarmee we onszelf en anderen te lijf gingen, is nu weggevallen, samengevallen in een gevoel dat alles één is. Er zijn geen onderscheiden doelstellingen meer, alles is on-verschil-lig geworden, zonder verschil, en daardoor gewillig, meegaand met de onderstroom die het leven is. Niets of niemand spartelt nog tegen, want alles en iedereen weet vanuit zijn grenzeloze hart dat wat is, goed is:

Vuur is warm, water is nat, de wind waait, de aarde is hard. Ogen zien, oren horen, de neus ruikt, de tong proeft. Alle zijn zelfstandig, maar de verschillende bladeren vinden hun oorsprong in dezelfde wortel. (3)

 

Alles hoort erbij, het goede en het boze, het mooie en het lelijke. We zijn voorbij aan alle onderscheid. Er is alleen nog maar zien, horen, ruiken, proeven, niet van mij als eogo, maar gewoon, en zonder bijbedoeling. Er is nog slechts het harde, het natte, het warme, en het waaien van wind. Meer valt daar niet over te zeggen, laat staan erover te oordelen. De soetra van de Identiteit van Eenheid en Veelheid hamert het erin:

Het alledaagse bestaan hoort bij wat onpeilbaar is, zoals een deksel past op een pan. Het ondoorgrondelijke harmonieert met het alledaagse, zoals twee evenwijdige pijlen samenkomen aan de einder…. OORDEEL NIET. (4)

 

De veelheid van het alledaagse zien, horen, ruiken en proeven IS het onpeilbare, het goddelijke. Het ondoorgrondelijke (ons ware zelf, de Tao, het goddelijke) staat niet los van en buiten het alledaagse, het is ermee in harmonie. Beide passen op elkaar als een deksel op een pan.

 

We verblijven in het alledaagse hier en nu, dat zich eindeloos herhaalt. Niet uit verveling, maar omdat alles zo intens en belangeloos is, dat het niet anders kan dan zich herhalen. Nietzsches eeuwige wederkeer. Leef zo, dat je ieder moment van je leven de moeite waard kunt vinden om het te herhalen. Maak van je leven een absoluut (d.w.z. onder bijbedoelingen) kunstwerk, waar je zonder ophouden (d.i. ‘eeuwig’), ‘ja’ kunt tegen zeggen.

 

Zo kom ik thuis en besef dat ik nooit weg ben geweest. Mijn thuis is altijd mijn thuis geweest. Ik ben aangekomen waar ik altijd tevoren al was. Maar ik wist het niet, omdat ik redeneerde met mijn hoofd, en mijn hart het zwijgen oplegde met rationalisaties. Alles wat mijn thuis aan het zicht onttrok is nu opgelost: mijn zo geliefde conventies en overtuigingen, mijn zo vervloekte conditioneringen, mijn voor- en afkeur, mijn grote gelijk, mijn onderscheidend denken. Het is voorbij, de os van mijn belemmeringen laat zich nu gewillig berijden. Zonder te oordelen.

______________

1 Gorter, H. Mei, vers 1

2 Gorter, H. Mei, vers 15-16

3 Zie de soetra De identiteit van Eenheid en Veelheid (Mahakarunawebsite)

4 ibidem