Heb geduld met al wat onopgelost in uw hart woont...
Geduld, onopgelost, hart. Drie woorden die wegen en meteen naar de kern gaan. Geduld is een mooie deugd, zeggen we, maar een deugd is vaak het resultaat van inzet en beoefening. In het Frans spreekt men van la patience, en daarin zit het Latijnse pati: lijden, dulden, ondergaan. Dat veronderstelt passie, de vurige drang om die deugd waar te maken, door alles wat op ons pad komt te dulden, toe te staan, op te nemen in ons zitten en ons opstaan, zoals we het drie weken geleden noemden. Niet omdat we het allemaal zo leuk vinden, maar omdat we accepteren dat alles, het soete met het suere bij het leven hoort. Verwerkt of rauw, we zeggen er Amen tegen.
Veel blijft daarbij onopgelost. Nog zo een schitterend woord. Wij denken altijd dat we onze problemen moeten op-lossen, zoals je een vraagstuk of een raadseltje oplost. Klus geklaard, over tot de (wan)orde van de dag. Maar door het zo hard en zo snel te willen, los je niets op. Het is pas door het dulden, door het raadsel, de koan die ons leven is, uit te zitten, erdoorheen te zitten, dat vroeg of laat de raadsels in ons bestaan zullen blijken opgelost te zijn. Zoals suiker oplost in koffie, zoals de dauw verdampt in de zon. De suiker, het water, ze zijn niet helemaal weg, maar ze hebben als littekens een plaats gevonden in ons leven. Ze drukken ons niet meer terneer, gaan niet langer met ons aan de haal.
Onze schaduwzijden kunnen we niet negeren, maar hopelijk beseffen we af en toe dat er maar schaduw is dankzij het licht. Geen leven, zonder dood, geen dood zonder leven. Zonder gruis geen parels (1), luidt de titel van een boek van de Amerikaanse boeddhist en psychotherapeut Brazier. Heel ons leven is een leerschool om daarmee om te gaan, met het gruis in ons leven. Vaak moeten we met de brokstukken van ons bestaan toch nog iets ordentelijks in elkaar zien te flansen.
Dat lukt nog het best als we daarbij ons hart laten spreken, of lachen, of grienen, of janken. Dat spreken betekent niets anders dan dat we niet wegmoffelen wat ons pijn doet, of blij maakt. We vluchten er niet voor of in. We vragen niet liever dan het te mogen delen, erover te spreken van hart tot hart. (Hoe wonderlijk dat juist dat soort spreken het best woordeloos verloopt.) Want alleen kunnen we niets. Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt, schreef Jeroen Brouwers in Bezonken rood (2). Dat impliceert: Niemand bestaat die niet iemand anders aanraakt. Al staan we er dan dikwijls alleen voor, die barre eenzaamheid mogen we in begenadigde momenten gelukkig met anderen delen. De joodse filosoof Levinas beklemtoont in zijn werk dat autrui me regarde. De ander bekijkt mij. In het gelaat van de ander zie ik zijn (en mijn eigen) vreugde en verdriet, ik voel er me door aangesproken, ook op mijn verantwoordelijkheid. We zijn tot op grote hoogte verantwoordelijk voor wat de ander overkomt. De ander gaat ons aan (zoals in cela me regarde, ik trek het me aan, het gaat mij aan). Steeds meer zullen we ervaren dat die band in de stilte gesmeed wordt. Die stilte van de woestijn, die stilte van het dulden, van het uitzitten en uitschreeuwen, van vreugde en pijn is het grootse geschenk dat mensen elkaar kunnen geven. Het moet een geweldige ervaring zijn, buiten de woorden om, los van al dan niet heilige teksten. En zo zijn we dan weer, via een grote omweg terechtgekomen, d.w.z. thuisgekomen bij de zen.
Heb geduld met al wat onopgelost in uw hart woont
En probeer de vragen zelf lief te hebben.
Zoek niet naar de antwoorden,
Zij worden u wellicht niet gegeven,
Omdat u niet in staat zou zijn ze te leven.
Leef de vragen nu.
Misschien dat u, op een dag in de toekomst,
Langzamerhand, zonder het zelfs te merken
Uw weg naar de antwoorden leeft.
Rilke
___________________
(1) Brazier, D. (2001). Zonder gruis geen parels. Rotterdam: Asoka.
(2) Brouwers, J. (1981). Bezonken rood. Amsterdam: De Arbeiderspers.