169 Rauw en schurend

 

Couperus lees ik al bijna dertig jaar; hij heeft mij meer over mijzelf geleerd dan welke denker ook. De vragen die hij zich in zijn beste werk stelt zijn voor mij nog even rauw en schurend (…): hoe kan een mens zichzelf overeind houden in een wereld waarin alles vergankelijk is, waarin geen blijvend houvast te vinden is in geloof, filosofie, ideologie, waarin de mens die zich ontworstelt aan de benepenheid van zijn eigen kleine sociale wereld niet automatisch een rijker, zinniger leven wacht, maar misschien juist de wanhoop van de totale leegte.

 

(…) Later kreeg ik door hem oog voor wat er achter dat verlangen naar onkwetsbaarheid lag: een permanent gevoel van onzekerheid over wie ik nu eigenlijk was (…) Mijn chronische twijfel dwong me steeds om verder te kijken, alles opnieuw tegen het licht te houden, overal een vraagteken bij te zetten. Niets is eenduidig. De werkelijkheid komt nooit overeen met wat ik denk wat werkelijk is.
Achter die twijfel lag vertwijfeling op de loer. Ook dat herkende ik in Couperus. Als je door alles heen kijkt, is de kans groot dat je ieder houvast verliest. dat is beangstigend. Het brengt je snel tot de rand van de afgrond, maar het dwingt je ook voor jezelf uit te maken wat voor jou van belang is, het dwingt je tegen de klippen op tot een persoonlijke definitie van wat goed is, van wat liefde en geluk inhoudt. Alles tijdelijk en wankel, zeker, maar eigenhandig veroverd op de leegte. (1)

 

In pakweg twintig regeltjes krijg je hier een schitterende samenvatting van wat mediteren voor je kan betekenen. Het volstaat de naam Couperus te vervangen door zen. Dat levert het volgende op;

 

Zen heeft mij meer over mezelf geleerd dan welke denker ook.

Filosofen hebben nogal eens de neiging te verdrinken in een woordenbrij van ondefinieer-bare begrippen of te verstarren in steriele logica. De mindere goden onder hen neigen naar wereldvreemdheid, blijven vastzitten in rigide schema’s van waar en onwaar. In de meditatie kun je leren door te ervaren hoe je geest werkt en verantwoordelijk is voor dergelijke oordelende reacties. Geleidelijk aan kom je erachter hoe die je/het ware zelf verborgen houden en je doen vastlopen.


Het is goed het terrein van de speculatieve filosofie (de Boeddha had er een hekel aan) zo snel mogelijk te verlaten en je te wijden aan de vraag die zich vroeg of laat onvermijdelijk rauw en schurend aan je opdringt. De Grote Kwestie, de vraag van levendood, de vraag over de doodsstrijd, persoonlijk en maatschappelijk. (Hisamatsu) Kortom de vraag naar het lijden, dat inherent is aan het leven. Tegenwoordig is de mantra in ziekenhuizen ‘dat pijn niet meer hoeft’. Goed zo, maar geen enkele arts kan je garanderen dat je leven zonder lijden zal verlopen, zelfs de Boeddha niet. De essentiële en existentiële vraag die het boeddhisme stelt is: hoe om te gaan met lijden en hoe ervan los te komen?

 

Rauw geformuleerd luidt de vraag:
Hoe houd ik mezelf overeind in een pijnlijke, want vergankelijke wereld, die mij constant confronteert met duhkha (ongemak, onbehagen, pijn, lijden)?
Hoe blijf ik mezelf, terwijl ik onder mijn ogen alles zie veranderen en ten slotte onverbiddelijk verdwijnen? Hoe herken ik wie ik in wezen ben op al die foto’s waarop ik mezelf zie ouder worden?
Hoe houd ik stand in een wereld die geen enkel houvast meer lijkt te bieden, nu alle religieuze, filosofische en ideologische ankerpunten zijn komen los te zitten?

Hoe moet dat met die boeddhistische wijsheid dat niets een vast zelf heeft, dat alles met andere woorden leeg is? Hoe interpreteer ik dat zonder in de val van fatalisme of nihilisme te trappen?
Hoe blijf ik kalm en evenwichtig als de bodem onder me wordt weggeslagen?
Hoe kan ik, te midden van angst en ontreddering, bij mijn verlangen blijven naar een toestand waarin alles ten slotte op z’n plaats valt en ik als thuisloze eindelijk thuiskom in veiligheid en rust?
Hoe kan ik nog spreken van mijn identiteit, als alles om mij heen fluïde en hybride is geworden: gender, beroep, partnerkeuze, overtuigingen, waarheid…?

 

Heijne is snoeihard in zijn advies: hij is bereid alles opnieuw tegen het licht te houden, omdat de werkelijkheid nooit overeenkomt met wat ik denk dat de werkelijkheid is. Dat is de eerste les: dat niets is wat het lijkt. Het is wat het is, en het is maar dat.

 

Dat inzicht veronderstelt de bereidheid tot ontnuchtering, Entzauberung (Schiller). Laten we de wereld der illusies onttoveren, van alle fake en nep ontdoen; dat is ontwaken uit de droom. Wij leven echter constant in een toestand van (gewilde, aangeleerde?) verdoving en verdwazing. We zijn verslaafd geraakt aan onze illusies, die we koesteren, als een kind van vier zijn knuffel. Alle gedachten die ons door het hoofd schieten beschouwen we als echt, als autonome, onwankelbare waarheid. In feite ziet het er helemaal anders uit: onze gedachten komen uit het niets, borrelen in ons op en verdwijnen meestal vanzelf, tenminste als we niet de rode loper voor ze uitrollen en ze met alle egards behandelen, als waren ze met goddelijke status bekleed. Het zijn maar gedachten, die vanzelf komen, ík heb ze niet be-dacht, ze zijn niet van mij, ik hoef me er dus ook niet mee te identificeren, al tracht ik mezelf dat wijs te maken.

 

Voordat deze bevrijdende wijsheid tot ons doordringt en leidt tot blijheid en mededogen, moet er nog veel water naar de zee stromen. Op het ogenblik dat het illusoir karakter van je geest je duidelijk wordt, overvalt je een gevoel van twijfel, dat je vaak brengt tot de rand van de afgrond. Dat beroemde ware zelf, waartoe we volgens zen moeten ontwaken, is inderdaad dat wat overblijft als men alles heeft (moeten) verlaten: onze zekerheden en aannames, die illusies bleken. Men noemt dat de leegte, die zich aanvankelijk presenteert als een afgrond. Gevaarlijke materie; het Frans kent de uitdrukking l’appel du vide, een leegte die je naar zich toezuigt, op het ogenblik dat een existentiële absurditeit van het leven zich aandient.


Twijfel wordt dan vertwijfeling. Maar, zegt Heijne en zen met hem, de rand van de afgrond dwingt je ook tot een persoonlijke definitie van wat goed is, van wat liefde en geluk inhoudt. Met deze nuance, die zen daaraan toevoegt, dat goed en kwaad, liefde en haat, geluk en ongeluk alle uit dezelfde bron komen. (non-dualiteit) Zen daagt je uit te laten zien hoe je daarmee omgaat. Wat is daarop je eigen, unieke persoonlijke antwoord? Alleen de stem van je hart kan die laten horen. Geen God, geen meester, geen leer, geen goeroe. De hemel zwijgt, alleen jij, precies zoals je hier nu zit, op deze plek, bent het antwoord, dat je eigenhandig veroverd hebt op de leegte. De afgrond is nu un abîme sans vertige (2) geworden. Een leegte die niet meer doet duizelen, maar die de ruimte van de oneindige mogelijkheden laat zien in zijn afgrondelijke diepte.

 

Beste vrienden, het moge duidelijk zijn dat mediteren niet helemaal hetzelfde is een beetje suf voor je uit zitten staren. Mediteren is een voortdurend zich ontworstelen aan, zich bevrijden van, ontwaken uit. Verlichting noemen ze dat.

Word je daar een beter, evenwichtiger, rustiger mens van? Ik mag het hopen, maar garantie kan ik je daarop niet geven. Soms, als ik in een dipje zit, krijg ik wel eens de provocerende vraag hoe dat nog kan, ‘als je je al zo lang met zen bezighoudt’. Alsof je een oncoloog zou verwijten dat hij kanker krijgt. Of een loodgieter dat er bij hem thuis ook wel eens een kraan lekt. Of een leraar dat hij soms domme dingen zegt. Vreemd.

_____________

(1) Heijne, B. (2016). Angst en schoonheid. Louis Couperus, de mystiek der zichtbare dingen. Amsterdam: De Bezige Bij. (pp. 7-8)

(2) Le Clézio, J. (2009). L’extase matérielle. Paris: Gallimard. Folio Essais. (p. 31)