Onze gaven ten volle ontplooien, ieder volgens de eigen roeping in het leven.

Die eigen roeping in het leven klinkt weer zwaarbeladen. Eigenlijk zijn we geroepen te worden wie we zijn, zoals Nietzsche zegt: Word wie je bent. Word je ware zelf. Het is moeilijk daar dichter bij te komen, maar misschien helpt het als ons stilaan duidelijk wordt aan welke (lok)roep we beslist géén gehoor wensen te geven. Alles wat ons ego, onze zogenaamd heilige identiteit ons influistert, alles wat in ons schreeuwt om aandacht zou wel eens een ingeving van Mara kunnen zijn. Zodra de Boeddha met Mara werd geconfronteerd, zei hij tegen hem: Ik zie je, Mara.  Dat betekent: ik weet, zie, hoor dat je er bent en dat je mij roept, maar ik tracht zo weinig mogelijk daaraan gehoor te geven, omdat ik weet dat jouw weliswaar verleidelijke roep mij hooguit slechts de illusie kan geven dat ik alles bereiken kan wat ik maar wil, op voorwaarde dat ik mijn bedrieglijke ego volg.

 

Ons bewust worden van de doodstrijd, persoonlijk en maatschappelijk, en de bron ervan onderkennen.

Het zenboeddhisme windt er geen doekjes om: levendood is een ernstige zaak! Leven is een kwestie van leven of dood, van leven én dood. Leven is een doodstrijd, die woedt in onszelf en in de samenleving. In het Gebed voor alle noden staat bijvoorbeeld: Dat elke vorm van geweldpleging tegenover anderen en tegenover onszelf voorgoed mag ophouden. Van die constante (neiging tot) geweldpleging worden we ons bewust, in de meditatie en in het leven buiten de zendo. De bron ervan onderkennen blijft de levenslange opgave te beseffen dat alle geweld te maken heeft met onwetendheid, hebzucht, graaicultuur, begeerte, obsessieve gehechtheid aan onze verlangens.

 

De juiste richting ontdekken waarin de geschiedenis zou moeten voortgaan en elkaar de hand reiken, zonder onderscheid naar man- of vrouwzijn, zonder onderscheid naar ras, natie of klasse.

In deze regels wordt de idee van de samutpada uitgedrukt. Wat ik doe, mijn bescheiden bijdrage aan de geschiedenis, heeft met alles en iedereen te maken. De joodse gedachte dat, als ik één mens red, ik de hele mensheid red is niet veraf. We zijn afhankelijk van elkaar, zitten in hetzelfde schuitje en zen helpt ons erop te vertrouwen dat niemand er uit kan vallen, dat op een of andere manier nooit iemand verloren gaat. Daar is geen sluitend bewijs voor, het veronderstelt de sprong in het diepe, in de afgrond van de concrete omgang met elkaar. De Gelofte aan de mensheid doet overigens met haar klemtoon op non-discriminatie zeer sterk denken aan de Universele verklaring van de Rechten van de Mens. (1)

 

Laat ons met mededogen de gelofte afleggen het diepste verlangen van de mensheid naar bevrijding van haar ware zelf werkelijkheid te doen worden. En een wereld bouwen waarin iedereen waarachtig en in heelheid kan leven.

Om met dat laatste te beginnen, je kunt geen mooiere heilswens voor iemand uitspreken dan deze: dat hij of zij waarachtig en in heelheid moge leven. Van Dale definieert waarachtig als oprecht, eerlijk, rechtvaardig.

Heelheid interpreteer ik als geheeld, uit één stuk, niet gebroken en niet brekend. Waarachtig en in heelheid wordt dan zoiets als: in alles proberen iedereen recht te doen, zodat niemand gebroken verder moet.

Die wens spreken we uit met mededogen, dat wil zeggen met begrip voor alle leed dat nu eenmaal deel uitmaakt van ons leven. En met alle begrip als we toch weer, telkens opnieuw, in gebreke blijven en het ware zelf laten ondersneeuwen onder dikke lagen ego.

_____________

(1) Artikel 2:
Ieder heeft recht op alle rechten, ongeacht of je jong of oud, man of vrouw bent, welke huidskleur je hebt, welke godsdienst je belijdt of welke taal je spreekt.