P’ang:

Hoe moeilijk is het toch, hoe moeilijk!  Mijn studies zijn als het drogen van tienduizend pond vlasvezels, opgehangen in de zon.

P’angs vrouw:

Gemakkelijk, gemakkelijk.  Alsof je met je voeten de vloer raakt wanneer je uit bed komt.  Ik heb de leer hier gevonden, in de toppen van bloeiende planten.

P’angs dochter:

Mijn studie is niet moeilijk of gemakkelijk.  Als ik honger heb, eet ik.  Als ik moe ben, rust ik uit. 1

 

De Leek P’ang (704 - 811).  We zijn hem al eens tegengekomen 2 , de man die al zijn spulletjes op een bootje laadt en dat tot zinken brengt.  Zo, dat is dan weer geregeld, daar hebben we toch zeker geen last meer van.  Tabula rasa, en vanaf nu houden we ons bezig met wat er echt toe doet.

We herinneren ons zijn uitspraak dat zijn wonderbaarlijke magische kracht ligt in water halen en houthakken.

 

Dat klinkt allemaal erg stoer en zelfverzekerd, maar er moet een tijd geweest zijn dat hij niet zo overtuigd was van de magische kracht der simpele dingen.

Toen riep hij nog vertwijfeld uit: Hoe moeilijk is het toch, hoe moeilijk!   Al dat wroeten en zoeken in boeken, wat levert het op? Ik snap er helemaal niets van. De ene meester zegt dit, de andere zegt dat, wat moet je ermee?  Op den duur begint het zwaar te wegen.  Al mijn boekenwijsheid weegt door, droogt uit, als vlas in de zon.  Het leeft niet in mij, het blijft dorre wijsheid.  Wanneer gaat het eens stromen? Of ik nu met mijn neus in de klassiek e boeken zit, mij terugtrek in afzondering, een zwervend bestaan ga leiden, het levert niets op.

 

Dat hij later tot water halen en houthakken is gekomen, zou hij dat aan zijn vrouw en dochter te danken hebben?

 

Hij zegt moeilijk!, zij zegt gemakkelijk!  Lacht ze hem een beetje uit? Ach, zegt ze, voor mij is het allemaal ‘a piece of cake’.  Het is allemaal even eenvoudig als ’s morgens uit je bed komen.  Beide voetjes op de grond, en aan de slag. Niks geen gezeur, niks geen boekenpraatjes. Wat ík geleerd heb, heb ik niet van de klassieken, ik lees het in de toppen van bloeiende planten.

Haar houding doet ons denken aan Mahakashyapa, die van de Boeddha de woordeloze transmissie kreeg.  

 

De leerlingen waren verward. Buddha ging rond met de Lotus en liet ieder nog eens goed kijken. Elke leerling deed zijn best de betekenis van de bloem uit te leggen: wat hij symboliseerde en hoe hij in de leer paste.

De laatste die aan de beurt was heette Mahakasyapa. De leerling begreep het opeens en glimlachte.

Boeddha gaf hem de bloem en begon te praten.

'Wat ik kan zeggen, heb ik gezegd,' glimlachte Boeddha, 'en wat niet gezegd kan worden, heb ik Mahakashyapa gegeven.'

Mahakashyapa werd vanaf die dag de opvolger van de Boeddha. 3

 

De meeste leerlingen trachtten indruk te maken op de Verlichte door met hun verstand en geleerdheid te vatten wat toch de betekenis zou kunnen zijn van de Lotusbloem die de Boeddha ophield. Mahakashyapa had het meteen door, niet met zijn verstand, maar met zijn intuïtie: hij glimlachte en nam de bloem in ontvangst. Daarmee werd hij Boeddha’s opvolger!  Klaar.

Alles was gezegd, iedereen was ‘uitgestudeerd’, het onzegbare straalde nu door in Mahakashyapa’s  glimlach en in de Lotusbloem.

 

En wat denkt de jeugd hierover? Moeilijk?  Makkelijk?  Ach, alles is relatief, zegt P’angs dochter. Ik houd mij daarmee niet bezig. Ik leef!  Studeren is mooi, de geur van de Lotusbloem heerlijk. Maar een dag telt 24 uur en de meeste daarvan zijn gevuld met de rijkdom van de banaliteit.  Ik doe wat het lot mij ingeeft te doen: eten als ik honger heb, en uitrusten als ik moe ben.  Ik denk daar, eerlijk gezegd, niet zo over na. 

 

Gezond pragmatisme zou je het kunnen noemen. Hollandse nuchterheid: doe maar gewoon!

Bij Linji (+ 866) staat het er kort en krachtig zo:

 

Doe gewoon en stel je niet aan.

Kleed je aan en eet je eten.

Ga liggen als je moe bent.

Onwetende mensen lachen om me.

Maar wijzen begrijpen het.

 

________________

 Hoover, Th. (1990). Meesters van zen. Utrecht: Het Spectrum (Aura).

(p. 123)

 Zenthema 51

 Zensoetra uit de 11de eeuw