zenthema 168

waagstuk met metaforen


Mocht er toch ooit eens iemand totaal onverwacht in de stilte van de zendo het uitschreeuwen: “Vrienden gelukzoekers, Strebers naar verlichting, het gaat hier en nu, op deze plek werkelijk echt om niets! Deze zendo, deze tempel is leeg! Dat zie je, het voorhangsel van alle illusies is gescheurd. Het schrijn waarvoor wij knielen: leeg! Het Graf: leeg! Het tabernakel: leeg! De Loge: leeg! Wij zijn hier in de kapel van het Niets (1). Luister naar de Moeder van alle Koans: “ ‘Niets’ kan ons redden.”


En na die schreeuw, die alle waan aan flarden scheurt, klinkt in de leegte een onbedaarlijke bulderlach, zonder einde. Dat waarvoor we ons zo ingespannen hebben, met wetten en voorgeschreven meditatiestandjes, die ons leven vulden, verstikten en vergalden,…het bestaat niet! Er is enkel leegte. Dit is onze inwijding. Zen wordt nu eens en voorgoed in al zijn radicaliteit een nihilisme waar je wat aan hebt: ‘Niets’ doet ertoe. Geen enkel ‘iets’ is nog van blijvend belang, geen enkel ‘iets’ houdt stand. Alles is umsonst, om niet, loos en zonder grond - om het ‘Niets’ . Trotzdem, niettemin, gaan wij dapper voorwaarts de vrije, stille leegte in.

 

Die schreeuw, kreet en bulderlach, daarover wil ik het hebben. Ze komen aanrollen uit de diepste verten, aeonen voorbij alle tijd en geschiedenis en exploderen nu in ons en elkaars verbaasde en verdwaasde gezicht. Een fractie van een flits van een seconde zijn we beduusd, we willen nog even terug naar ons vertrouwde begrijpen, maar dan valt het allemaal van ons af. We staan naakt na te schokken, te schuddebuiken van het lachen om de keizer zonder kleren die we allemaal waren en zijn. Ons lachen wordt epidemisch, de hele zendo bescheurt het. We schamen ons niet, want allemaal staan we in onze blootheid - is zo niet het gans beginnende begin? (2) - tegenover elkaar. We vinden het zelfs niet vreemd. Wonderlijk toch wat voor bizarre inzichten de verlichting, de opluchting bij een mens zoal oproept. Maar het wonderbaarlijkste van alle inzichten is toch het overweldigende besef “dat het allemaal om te lachen was.” En is. Bevrijdend bulderlachen, eindelijk. Maar waarom durfde ik dat dan zelf niet al eerder? Hoopte ik altijd maar dat iemand het in mijn plaats zou doen? Dwaalde ik maar al te graag rond in het klooster uit De naam van de roos, waar men Aristoteles’ boek over de lach angstvallig verborgen hield, uit vrees dat ooit zou uitkomen dat alle Loodzware Filosofie, louter gebaseerd op Groot Gezag, slechts een lachertje was? Durf ik zelf niet ten volle leven met die lachwekkend bevrijdende waarheid, of moet ik toegeven: Wij konden het niet…wij waren te klein… te laf. (3)


Te laf om naakt te staan? Te laf om over de grond te rollen van onbedaarlijk plezier? Te laf voor de slappe lach? Te bang voor de absurditeit? Nochtans voorbeelden en voorgangers genoeg:


- Diogenes en zijn collega-cynici;
- de jaïns met hun postmodern aanvoelende nadruk op het hoge misschiengehalte van alle kennis;
- al die prettig gestoorde zenmeesters die slaan, schelden, schreeuwen, die de boeddha vergelijken met een strontstok (4);
- Meester Linji, die niemand spaarde en iedereen door elkaar schudde, roepend en tierend dat er niets te bereiken of te vinden is, nu niet, straks niet, nooit! De tempel is leeg, even leeg als jullie hoofden, ga naar huis!
- heel dat legertje van artistieke absurdisten uit de twintigste eeuw: Satie, toondichter van de stilte, waarin niets nog naar iets verwijst. Esoterische profeet die het sérieux tot grap verheft en daarmee neerhaalt. Paus van zijn eigen eenmanskerk (5). Jarry en zijn patafysica. Becket, die ons sprakeloos in de afgrond van ons bestaan doet kijken. Malevitsj met zijn Zwart Vierkant, John Cage met zijn 4’ 33”.
Zeg niet dat ze ons niet gewaarschuwd hebben. Zij zijn de écht ontwaakten, hoeders van de Lege Grot, waarin nu en altijd en tot in eeuwigheid de echo van de Lach tegen de wanden galmt.

 

Het boeddhisme heeft de mond vol over verlichting. Veel zenverhalen eindigen met een zinnetje als dit: Toen bereikte de monnik de verlichting. Maar zeg mij, monnik, hoe voelt dat, zo een verlichting, hoe ziet dat eruit? Hoe klinkt dat? Als een bulderlach, vriendje, als een schaterlach om niet(s), een bevrijdende schreeuw.

Ik probeer er iets over te zeggen. Maar, opgepast, ik gebruik gewaagde metaforen!
Laten we beginnen bij wat ons vertrouwd is:

 

Kleine twijfel, kleine verlichting. 
Grote twijfel, grote verlichting.
Geen twijfel, geen verlichting. (6)

 

Grote twijfel, dat is niet zomaar een beetje hobbyistisch twijfelen aan van alles en nog wat, een modieus koketteren met onwetendheid. Het is ook niet helemaal hetzelfde als de doute systématique van Descartes, al zou die in zenkwesties aardig van pas kunnen komen, vooral om iedere slaafse relatie tot een goeroe de pas af te snijden. Grote twijfel, dat is uiterste wanhoop, doodgaan van uitzichtloosheid. Hisamatsu heeft het over de Grote Dood, die leidt tot groot ontwaken. Waar je stukloopt, gaat iets open was de koan die Ton Lathouwers ooit eens opkreeg van een oosters-orthodox theoloog. Ontwaken betekent voorbij de “dood” alles en elkaar anders zien.

 

Ik kauw nog wat langer op de metafoor en beland op vreemde associatieve paden. Als ik zo al schrijvende nadenk, zou Multatuli zeggen, komt het mij voor, dat…, als Grote Dood leidt tot groot ontwaken, Kleine Dood leidt tot klein ontwaken? Kleine Dood, waar ken ik dat van? Uit het Frans. Daarin krijgt de uitdrukking petite mort een wel heel specifieke betekenis, die van het gevoel te sterven tijdens het orgasme (7). Orgasme als metafoor van verlichting, veel gekker kun je het op het eerste gezicht niet bedenken! Tja, zo moet iedereen zijn beelden vinden in zijn eigen taal. Metaforen kunnen kwetsend, misplaatst, beledigend zijn. Ook de metafoor van la petite mort in een zencontext? Ik doe een poging die te verdedigen. Terug naar wat ons vertrouwd is.

 

Levendood is een ernstige zaak. (8) Leven en (kleine) dood, nirvāna en samsāra, verlichting en pijn spiegelen elkaar. In nirvāna is alle verlangen uitgedoofd. Dat is geen permanente toestand, waarop men voor de rest van zijn leven kan teren, maar duurt slechts één flitsmoment. Einde rit. Dood. Dood als bevrijding van alle ontstaan-en-vergaan. Net als bij het orgasme sterft men in het opperste genot kortstondig la petite mort, spastisch, in extase en ongewilde, onbewuste overgave. Alle besef van de wereld is verdwenen, alle gescheidenheid is voor één seconde opgeheven. Dit gevoel van extatisch genot gaat gepaard met een redeloze, d.w.z. aan alle taal en denken voorbije oerkreet - al mag die dan, pour les besoins de la cause, gesmoord en onderdrukt zijn. Een waanzinnig redeloze bulderlach, schoksgewijs geslingerd in het lege Niets buiten tijd en ruimte en waarvandaan geen enkel antwoord komt, aangezien er in de verste verten van alle verlatenheid nergens een Tegenover is. Verklaart dat misschien dat post coïtum omne animal triste, ten prooi aan een niet te vatten treurnis, melancholie en niet te helen eenzaamheid? De heilige Theresia van Avila spreekt van een zoete (ook lichamelijke) pijn (9). Ook in de zendo volgde op het extatische schaterlachen een bevreemdende eenzaamheid die Nergens vandaan kwam, want altijd al aanwezig was geweest. Bij leven, bij dood, alle houvast weg, ook dat is verlichting.

Die oerkreet, Himmelhoch jauchzend, spiegelt de oerschreeuw, zum Tode betrübt, van de extatische pijn aan het Kruis, kruishout en levensboom van Golgotha, de schandpaal, zoals die te zien is in de Duffelse Kapel van het Niets. Daar klinken vanuit eenzelfde leegte en ontreddering de woorden: Waarom hebt Gij mij verlaten? Ook hier (b)lijkt ieder Tegenover afwezig. Een antwoordloos waarom klinkt in het ijle. Tevergeefs.
Aangrijpend is in dit verband Michaïl Sjisjkins verwijzing naar de geschriften van Marcus Aurelius, die het heeft over de dierlijke oerschreeuw van een biggetje dat gehaald wordt om geofferd te worden en zijn dood voorvoelt, zich wil losrukken en gilt.


Waarom gilt het? Elk levend wezen en elk ding is elk moment bezig zich op die manier gillend los te rukken. We moeten gewoon luisteren naar deze gil van het leven - in elke boom, in elke voorbijganger, in elk geritsel.
Heel de kosmos klinkt erin mee. De schreeuw van het big, de schreeuw van Christus zijn allebei even wezenlijk gil van het leven. Én gil van de dood, de wanhoop en de vertwijfeling (10).

 

De etymologie van orgasme verwijst naar zwellen. De oerkreet van verrukking is er een van eruptie, van groter worden, opgetild in en door een oceanisch gevoel. Lucebert heeft het over opgestapeld zijn, verzadigde ruimte, en over hijgen, het onsamenhangend gestamel en gefrazel dat daarmee gepaard gaat. Pas veel later komt, misschien, het bedaarde (ver)oordelend spreken over, maar eerst is er dit:

 

van oe en a staat je ruimte
door mijn hijgen verzadigd

van stijgen en ademhalen
is opgestapeld mijn lichaam (11)

 

Er is sprake van opperste, euforische intimiteit, het - voor even slechts - wegvallen van alle tegenpolen. In een ondeelbaar en onmededeelbaar moment komt alles tot voltooiing, wordt alles volbracht. De extatische mens is ‘klaargekomen’, helder transparant geworden, verlicht. Hij is in het reine gekomen met en voorbij aan alle onderscheid, hij is er-ledigt, thuisgekomen in de leegte, waar geen verlangen meer is en ook geen ophouden-van-verlangen (12). Verlangen en ophouden-van-verlangen zijn immers exponenten van taal en denken, terwijl in de extase van de intimiteit alle concepten en alle taal wegvallen.


Toch blijft in deze ervaring de eenzaamheid aanwezig. Orgasme, extase blijven verbonden met eenzaamheid, ze zijn, zoals gezegd werd, niet mededeelbaar of deelbaar, soms worden ze zelfs beleefd zonder dat de partner het ‘weet’. Zo is ook in de zendo dat moment van verlichting, dat gepaard gaat met onbedaarlijk collectief lachen evengoed doordrongen van eenzaamheid en weemoedigheid, die niemand kan verklaren (13). De schreeuw van verrukking, de lachexplosie blijft er altijd een die vermengd is met pijn en verlatenheid. Etty Hillesum omschrijft dat gevoel: Zoals ook bij het geslachtsverkeer de laatste bevrijdende schreeuw altijd schuw in de borst blijft steken (14). Zelfs al klinkt de oerkreet oorverdovend, tenslotte blijft hij in zekere zin gesmoord en ingehouden, schuw, als schaamde hij zich voor zijn eigen geweld.

 

Een dergelijke intimiteit is niet afdwingbaar. De overrompeling die ermee gepaard gaat zullen we maar - een tikkeltje hoogdravend - de genade noemen van de triomferende Bejahung van het ware zelf. Het is alsof zich op dat moment een oerknalletje voordoet van bevrijdende energie. De rauwe, onbezoedelde, bevrijdende eeuwige kracht tot leven (Spinoza’s conatus, de Chinese qi) die door alles heengaat als een veld van energie. Onder het schedeldak knettert een spervuur van hormonen (oxytocine bijvoorbeeld) met de kracht van een paar kerncentrales. Louter geweld, geen denken, geen na-denken, geen taal. Nu alles is weggevallen, komt die ruimte van het ware zelf open te liggen. Heel even maar krijgen we een blik in het paradijs. Daar is er verzaligd rusten in Niets, totale overgave, daar verblijft men Als een gespeend kind bij zijn moeder. (Psalm 131). Hillesum noemt het dat grote bezinksel van rust (15).
Onverbiddelijk wenkt straks weer de melancholie en daarna de banaliteit van het dagelijks leven: terug naar de markt, terug naar de afwas, terug naar de rete triste, de droeve netten van de visser uit Il Postino (16).

 

Ook dit gevoel van extase en energie spiegelt in zekere zin met de Kruiswoorden. Hier geen spervuur van hormonen, maar ondanks alle lijden en pijn, is de weg van Golgotha toch ook de ultieme Bejahung van het leven: En gaf de Geest betekent weliswaar de fysieke dood, maar evenzeer het geven, als doorgeven van de adem (veld van energie), van het geloof dat vanuit de vermorzeling het leven altijd weer opstaat. Ergens kan het dorste kreupelhout blad krijgen, zelfs weer gaan bloeien en vrucht dragen, schrijft Rilke in een van zijn brieven. Het dorre kreupelhout, het kruishout wordt de levensboom. Het is volbracht.

 

Leven en sterven zijn met elkaar verweven, zijn twee aspecten van dezelfde werkelijkheid zoals ze is. Begeerte en afkeer, positief en negatief zijn als kruis en munt. Want hij vermoedde dat lust niet zo ver van walging verwijderd was, zegt het personage Kornel Esti (17). In lust, begeerte, orgasme klinkt dezelfde kreet als in walging, lijden en foltering. Ons ondermaans bestaan is een macaber feest van Angst & Pijn (18) Dat is ook een koan waarmee we in het reine zullen moeten zien te komen. Nirvāna is samsāra, ijs is water, schrijft Hakuin in zijn Loflied op zazen. Walging is lust.

 

Levendood is een ernstige zaak, snel vergaan alle dingen, vermaant ons de Avondlijke aansporing van Yoka Daishi. Zen betekent leren sterven, durven levendood en vergankelijkheid (de lust die overgaat in walging en omgekeerd) te erkennen: Alle aertsche dinghen zijn al niet. (…) Maect ons deynde los ende vri!, bidt Elcerlic. De werkelijkheid heeft geen vaste grond, geen blijvende identiteit, niets is wisselvalliger dan zij. Hoe mooi zou het zijn mocht het einde van ons leven neerkomen op de vrije val van een blad dat losjes van de boom neerdwarrelt op de grond, daarin versterft en opgenomen wordt. Vrije val, achterover vallen in het Niets. Daar heb je weer die associatie met de intimiteit van het orgasme.

 

Op ons (sterf)bed voltrekken zich Het Grote zowel als het Kleine Sterven in een VLOEK en een ZUCHT:

 

De VLOEK van de verwensingen, het gescheld, het fuck me van de worstelende woesteling op zijn sterfbed. Tegentaal van wie tijdens zijn leven (gedwongen) geremd en ingehouden was.

De ZUCHT, die uitdooft in wartaal, gefrazel als van een baby.
Tegentaal van wie tijdens zijn leven brutaal en ongeremd was.

 

De VLOEK van de angstschreeuw tegenover de afgrond. Oerkreet om hulp in de verlatenheid.

De ZUCHT van verzaligd uitdoven en thuiskomen, opgenomen in het Grote Mededogen.

 

De VLOEK van de doodskreet, die evengoed een schreeuw om leven is, om eros en verlossing na alle vertwijfeling.

De ZUCHT als gedempte oerschreeuw vanuit de intimiteit, waarin evengoed het sterven doorklinkt. thanatos.


Nawoord

 

1 De gewaagde vergelijking tussen orgasme en verlichting, is ze ketterij, blasfemie, een blamage voor het boeddhisme? Seksualiteit is en blijft in het boeddhisme een blinde vlek. Of is ze het geheim waarvan iedere Kerk ons verre gehouden heeft wegens te sterk levensbevestigend? Is mijn betoog een grap, of om te huilen? Is het te vergezocht te zeggen dat in de intimiteit van het orgasme, als onvervreemdbaar eigen ervaring, het leven doorbreekt (mét zijn tegenpool de dood), zodat alles daarna weer stromen gaat vanuit het veld van energie dat ons in een flits overspoelde? En tegelijk te zeggen dat ze geen medicijn kan bieden tegen de melancholie?

 

2 Geldt mijn interpretatie van levendood ook voor iemand die op zijn sterfbed ligt? Ze geldt misschien, maar je houdt er beter je mond over. Bij het vallen van het blad is het ongepast een betoog te houden over de aard van de werkelijkheid als levendood. Zitten in stilte is het enige woord dat je dan spreken kunt.

 

3 Die oerkreet, van angst, vertwijfeling, verrukking, is die dezelfde als die van de terrorist die zichzelf opblaast onder aanroeping van zijn god? En hoe denken daarover de slachtoffers, die het uitschreeuwen in de absurde leegte van het universum zonder god, zonder Tegenover? Of is daar alleen maar hoongelach en onverschilligheid? We weten het niet. Ons enige antwoord is er een van mededogen en waardigheid, die opgebouwd is uit hoop, geloof en vertrouwen. Te midden van de onverschilligheid van de natuur blijft er de troost deel uit te maken van een geheel waar je niet uit kunt vallen (20).
En blijven geloven dat het allemaal draait om het openhouden van het verlangen, het verlangen naar het levende Niets. "Vrienden gelukzoekers, Strebers naar verlichting, het gaat hier en nu, op deze plek werkelijk echt om niets!"

 

4 Verlichting wordt net als het orgasme vaak gefaket. We kunnen dus eindigen waar we begonnen zijn en uitbarsten in een bulderlachen. Je lacht je te barsten! Waarom trouwens dacht u dat er zoveel lachende Boeddha’s zijn?

______________

1 de Cordier, Th. (2007). De Kapel van het Niets. . Psychiatrisch Centrum Sint-Norbertushuis. Stationsstraat 22 c, Duffel.


2 van Ostayen


3 Claus, H. (1983). Een bruid in de morgen. Amsterdam: De Bezige Bij. (p. 77)


4 Een monnik vroeg in alle ernst aan Unmon: ‘Wat is de boeddha?’ Unmon zei: ‘Kanshiketsu! (een uitgedroogde pleeborstel)’

Koun, Y. (2010). De poortloze poort. De klassieke koan-verzameling Mumonkan. Rotterdam: Asoka. (Koan 21, p.135)


5 Eglise Métropolitaine d’Art de Jésus Conducteur


6 Anonieme zenspreuk


7 In het Engels spreekt men ook van beautiful agony.


8 Yoka Daishi (665-713): Avondlijke aansporing.


9 Ik zag in zijn handen een brede, gouden lans met aan het uiteinde een weinig vuur, meen ik. Hij scheen ze mij een paar maal doorheen het hart tot in de ingewanden te stoten. Bij het terugtrekken ervan was het net of deze mee werden uitgerukt, terwijl ik zelf, vervuld van vurige liefde tot God, achterbleef. De hevige pijn die ik daarbij voelde, deed me zachtjes kreunen (...) Toch was die onuitsprekelijke pijn buitengewoon zoet. Het is dan ook onmogelijk naar het einde ervan te verlangen. De ziel kan met niets minder tevreden zijn dan met God zelf. Dit is geen lichamelijke, maar een geestelijke pijn, al heeft ook het lichaam er enigszins en zelfs opmerkelijk deel aan. Hier heeft een zoet verkeer plaats tussen de ziel en God. Ik smeek Hem het te laten smaken aan ieder, die me van leugen verdenkt.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Extase_van_Theresia


10 Sjisjkin, M. (2016). Onvoltooide liefdesbrieven. Amsterdam: Rainbow. (p. 34)


11 Lucebert. (2002). Lucebert, verzamelde gedichten. Amsterdam: De Bezige Bij. (p. 145)


12 cf. De Hartsoetra: geen bereiken en geen niet-bereiken


13 Het huwelijk. In: Elsschot, W. (1969). Verzen. Amsterdam: Querido. (p. 21)


14 Etty Hillesum, 4


15 Etty Hillesum, 366


16 Radford, M. (1994). Il Postino


17 Kosztolányi, D. (2006). De belevenissen van Kornel Esti. Amsterdam: Van Gennep. (p. 61)


18 van Ostayen


19 Den Spieghel der salicheyt van Elckerlijc


20 Wim Brands, verwijzend naar Ton Lathouwers. In De Nachtzoen, IKON 2/1/15