Of ik niet eens iets kon vertellen over de vreugde. Hoe je die in jezelf kunt vinden. Ik heb daar een paar uur op gestudeerd in vele boeken over zen, maar bitter weinig daarover gevonden, behalve wat algemeenheden. Het (zen)boeddhisme zit nu eenmaal opgescheept met een niet zo vrolijke reputatie.
Vreugde is niet hetzelfde als geluk, al komen ze wel in elkaars buurt. Vreugde en diepe pijn sluiten elkaar zelfs niet uit; ik kom daar straks op terug. De vraag is bovendien niet waar de vreugde zich laat vinden, maar hoe je die in jezelf kunt op het spoor komen. Einde verhaal, het cliché luidt: zoek vrede, vreugde en geluk in jezelf! Ze liggen niet daarbuiten, maar in jouw unieke persoonlijkheid. Het waar en het hoe vallen dus samen. Daar moeten we het dan maar weer mee doen!
Maar hoe kom je dan die vreugde op het spoor? Ik weet het niet. En daarom ga ik maar weer eens ten einde raad te rade bij de dichters, vandaag bij Jan van Nijlen.
HET LICHT
Het allerschoonste is het innig zachte
uit' t allerdiepste van ons zelf geboren,
en bloeiend als een wonderbloem naar voren
uit de onbewustheid van ons hoog betrachten.
Het allerbeste is 't geen wij verloren:
hetgeen de dagen ons aan echte klachten,
aan vreemden weemoed of aan vreugde brachten,
aan innige liedren die wij niet meer horen.
Zo zijt gij mij, o diep aanbeden Licht!
het allerbeste en het allerschoonste;
omdat gij Liefde en Waarheid hebt gebracht
in 't mistig duister van mijn eenzaam woonstee
waar nog uw klaarheid naleeft in den nacht,
hoewel gij sluimert in uw graf van Licht.
Een prachtig gedicht met, onbedoeld, een vrij hoog zengehalte.
Waarachtig en in heelheid leven, zoals Hisamatsu het noemt, in vreugde leven, blijmoedig leven is het allerschoonste. Het heeft niets te maken met eisen stellen aan jezelf, prestatiedwang of maatschappelijk aanzien. Meer met wat van Nijlen noemt het innig zachte uit ‘t allerdiepste van ons zelf geboren. Onze kern, dat is onze innige, zachte verbondenheid, in de eerste plaats met onszelf en van daaruit met de anderen. De bron ervan is ons ware zelf, waarvan we de kern niet kunnen vatten, zeker niet in woorden, maar dat we zullen herkennen zodra we mild staan tegenover alles wat ons overkomt aan blijdschap én pijn. Als alles op zijn plaats valt en er geen goed en kwaad, geen lijden en geen niet-lijden, geen begrijpen en geen niet-begrijpen meer is.
Vreugde heeft te maken met blijmoedigheid, met ‘opgewekt’ aanvaarden wat is. Dat klinkt nogal soft, tenzij ‘opgewekt’ iets anders betekent dan fluitend alle ellende op ons nemen; dat zou getuigen van een diepe verachting van het leven. Opgewekt heeft meer te maken met onszelf wekken, onszelf wakker schudden uit onze verstarring, zodat we alles met mildheid durven zien zoals het is.
Het allerbeste, alles wat is, dat is dus niet alleen de rozengeur en de maneschijn, maar ook en misschien vooral ‘t geen wij verloren,...echte klachten,...vreemde weemoed. De pijn van het zijn hoort er ook bij! Dàt is evenzeer het Licht dat over ons en in ons schijnt en waakt. Soms is het zacht en mild, en dan omarmen we het maar al te graag, soms is het verblindend Tegenlicht, dat ons van ons paard bliksemt. Maar altijd is het Liefde en Waarheid. Zelfs in het mistig duister, in de kille, vertwijfelde nacht van onze eenzaamheid schijnt het. Vanuit een duisternis, als een nagloed van wat had kunnen zijn. Dat licht sluimert altijd, straalt zachtjes in het verborgene, klaar om iedere keer weer op te flakkeren en ons te doen ontwaken uit onze illusies en de begoochelingen van ons hoog betrachten.