Het moet er nu maar eens van komen, dat we iets vertellen over de Leer. De Wijsheid van de Ontwaakte. Als je ‘boeddhistische leer’ intikt via Google, krijg je in 0,21 seconden 204 000 resultaten ! Overal lees je over het Viervoudige en het Achtvoudige Pad. Laten we met het eerste beginnen.

 

De eerste boeddhistische wijsheid leert ons dat de kern van het bestaan lijden (dukkha) is. Dat klinkt behoorlijk nihilistisch, alsof ons met aandrang gevraagd wordt ons vooral geen illusies te maken: het leven is geen lachertje, het gaat over een pad van doornen en distels. Lijden, pijn, ziekte, dood kortom, het hoort er allemaal bij. Daar kunnen we inkomen, we zien het dagelijks om ons heen in zijn onvermijdelijkheid.

Vandaag gaat het over het innerlijke lijden, dat we best onder ogen zien als een fundamenteel gemis, een onbehagen, waar niet precies de vinger op te leggen valt, maar dat als een treurig melodietje op de achtergrond van ons leven meedreint. ‘t Is een treurig liedje, maar ik houd er wel van, zegt Hilde aan het slot van Een bruid in de morgen (Hugo Claus). Wij horen het elke dag, antwoordt haar moeder, en daarmee valt het doek over dit beklemmende stuk.

 

Dukkha is als zeurende kiespijn; erg vervelend, maar we vinden dat er wel mee te leven valt. We zijn eraan gewend geraakt (filosofen noemen hem ‘existentieel’ inherent aan het feit van te bestaan) en, alles welbeschouwd, we zijn er ook aan gehecht geraakt, zouden hem zelfs node willen missen. De rotte kies trekken durven we niet. Echt vrij zijn, de poort van onze gevangenis open zetten, de sprong wagen in het diepe durven we niet, wegens te bang voor wat-zou-kunnen- komen. Nog liever de zekerheid van het ongeluk, dan het risico op radicale (d.w.z. tot de wortel van ons bestaan gaande) verandering. Dat ons vaak treurige leven in de kern wordt geraakt en ons leven overhoop haalt en doet ontploffen als een splinterbom, trekt ons in het beste geval theoretisch aan. Weinigen zetten de definitieve stap van die ommekeer in de praktijk.

 

We zijn bang voor verandering (voor vergankelijkheid zegt de Boeddha). Daarom is onze hunkering naar meer van hetzelfde (uitdagingen, kicks, verstrooiing) onverzadigbaar. Hunkering, begeerte heet in het Sanskrit tanha. Daarin herkennen we het Franse werkwoord tendre (tendere in het Latijn): streven, strekken naar, neigen naar. Zonder ophouden reiken wij met onze handen naar het geluk, dat ons even zovele keren ontglipt. Zodra we denken het eventjes vast gehad te hebben, willen we het behouden, willen we er steeds meer van. Het gevolg laat zich raden - en we weten maar al te goed dat het zo zal zijn - in onze verdwazing, blindheid en onwetendheid (avidia) gaan we in een kramp. Als we heel ons leven reikhalzend hunkeren naar geluk, verlichting, dan zullen die ons blijven ontsnappen. Uitgeput door de verkramping zullen we ons ten slotte toch moeten overgeven. Als we grijpen naar het geluk, ontglipt het ons. Het laat zich niet vangen. Het stromende water van de rivier die ons leven is kunnen we niet vastpakken. Tegen beter weten in grijpen we ernaar, altijd maar opnieuw, in een eindeloze reeks van levens. Die reeks mag je interpreteren als een reeks van reïncarnaties waarin je, afhankelijk van je opgebouwd karma, iedere keer weer terugkomt. Ik zie het echter zo: steeds maar opnieuw bouwen we in ons bestaan hier en nu aan nieuwe levens (levensfasen, relaties, carrières enz.) waarin we iedere keer weer dezelfde fouten maken. (Het doet sterk denken aan de erfzonde). Daardoor vinden we vaak het leven hard en onrechtvaardig, terwijl wij het zelf zo hard maken. In ons voordeel pleit onze onwetendheid (Onwetend kun je niet zondigen, zei vroeger de Catechismus), tot ons voordeel is er het Achtvoudige Pad, waarover later meer.